Profetenmond: het levensverhaal van Eliëzer ben Jehoeda (1852-1922)


Ben YehudaGeschreven door Robert St. John (1952 en in 2010 vertaald uit het Engels door Mijndert VandenBerg, met voorwoord van Els van Diggele (Uitgeverij Barnabas). Engelse titel: Tongue of the Prophets, The Life Story of Eliezer Ben Yehuda.[1]

Wat hebben Zichron Jaacov, de Biluim, Eliëzer ben Jehoeda, baron Edmond de Rothschild en de London Jews Society (today CMJ) met elkaar te maken?

Met de herinnering aan ons bezoek aan het First Aliya Museum in Zichron Yaacov (1882-1903) nog vers in het geheugen, begon ik aan het levensverhaal van de Joodse lexicograaf en hebraïst Eliëzer ben  Jehoeda in 1952 geschreven door Robert St. John

Profetenmond, doch pas in 2010 in het Nederlands en nu pas in mijn handen gekomen. Een jaar eerder op 24 Tisjre 5641 (1881) zette Eliëzer zijn eerste voet in Jaffa in Erets Israël zette. Zichron Yaacov wordt zo genoemd dankzij vernoeming naar Jacob Rothschild de vader van baron Edmon de Rothschild, die de Roemeense Joodse en religieuze pioniers daar in 1882 financieel uit de brand hielp. Deze Amerikaanse journalist heeft dit verhaal kunnen schrijven dankzij manuscript van Chemda, de tweede vrouw van Eliëzer en diens dochter Dola, die het vertaalde in het Engels, incl. autobiografie van Eliëzers jeugd.

Ik ben dermate onder de indruk van dit verhaal, dat het beslist zou moeten worden opgenomen in een hedendaagse Bijbel, Kronieken of een Derde Testament. Dankzij hem, spreekt immers iedereen in Israël Ivriet, doch daar is een heuse taalstrijd aan voorafgegaan.

Wat heeft die man niet moeten doorstaan om zijn roeping waar te maken én in wat voor een bijzonder tijdsgewricht leefde hij. Het lezen van zijn biografie helpt om heel wat losse historische puzzelstukjes aan elkaar te knopen. Hij heeft bovendien iedereen die in het zionisme ook maar enige betekenis had, zelf ontmoet en gesproken.

Doch voordat ik samenvatting wil geven van zijn betekenis, wil ik eerst ingaan op hetgeen voorafging aan de eerste alijah in 1882.

Het begon allemaal in Wit-Rusland en Litouwen en zelfs nog voor de Russische pogroms in 1881, toen tsaar Alexander II werd vermoord.

Al in 1808 vestigden honderden van Gaon’s discipelen, bekend als de Perushim, zich in Tiberias en Safed en vormden later de kern van de Oude Yishuv in Jeruzalem.

Mikveh Israël en Zvi Hirsch Kalischer

Het religieus gedreven zionisme had reeds in 1870 zijn landbouwschool in Palestina: de Mikveh Israël (Hoop van Israël), dankzij het persoonlijk initiatief van rabbi Zvi Hirsch Kalischer (1785-1877), die in 1862 in zijn Derishat Zion (Op zoek naar Zion) stelling nam tegen het innemen van een afwachtende houding tegenover de komende verlossing van het Joodse volk.

Deze rabbijn uit Thorn had al een poging ondernomen om uit Schrift en Talmoed aan te tonen, dat aan de messiaanse verlossing een periode van voorbereiding zou voorafgaan, waarin Joodse nederzettingen in Palestina zouden worden gesticht. (Boon, 1974), p. 159

Ondanks veel weerstand bij rabbijnen in Europa en Palestina bepleitte Kalischer de gedachte dat Zions wederoprichting door daden van de kant van het Joodse volk diende te worden voorafgegaan, en dat dán stukje bij beetje het messiaanse wonder vanzelf zou volgen. Had niet de emancipatie, vooral in het westen, ertoe geleid, dat sommige joodse kringen op invloedrijke posten in de samenleving waren terecht gekomen? Met zijn kolonisatieplan geldt hij als de gangmaker van het praktisch zionisme.

Sir Laurence Oliphant (- 1888) voorzag het lot van de Europese Joden. Hij was overtuigd van de crisis, die de geassimileerde Europese Joden te wachten stond. In 1878 kreeg Sir Laurence Oliphant de goedkeuring van Lord Salisbury en Benjamin Disraeli (en toekomstige koning Edward VII) om het oude thuisland voor het Europese Jodendom te beveiligen. In 1880 was Disraeli echter uit zijn macht gezet en steunde de Britse buitenlandse politiek niet langer een overeenkomst met de Turken.

Petach Tikva

In 1878 stichtte de immigranten van Israël een klein boerendorpje met de naam “Em Ha’Moshavot”, wat letterlijk vertaald kan worden “moeder van dorpen”. In 1884 volgde een tweede alija van chaloetsiem uit Jaffa. In 1937 kreeg de nederzetting de status van stad en werd bekend als Petach Tikva, 12 kilometer ten noordoosten van Tel Aviv. Petach Tikwa betekent letterlijk deur van de hoop in het Hebreeuws, en is afkomstig van het Bijbelboek Hosea. De plaats werd in 1878 als eerste mosjava (agrarisch dorp) gesticht door joodse pioniers uit Jeruzalem, en groeide later uit tot een van de grootste steden van het land. De drie rabbi’s die het initiatief tot de vestiging namen, waren Rabbi David Gutmann, Rabbi Yoel-Moshe Salomon en Yehoshua Stampfer.
Een van de meest opvallende gebouwen van Petach Tikva is gelegen in het hart van de stad. Het is de boog “Baron’s Ark”, die is gebouwd ter ere van Baron Edmond de Rothschild. Hij gaf veel steun aan deze stad tijdens zijn vorming, en vele straten en pleinen hier zijn ook naar hem vernoemd.

Leo Pinsker

Het was in 1881 direct na de Pogroms, dat het idee van hervestiging door de Russische arts Leo Pinsker werd vertolkt in zijn befaamde vlugschrift “Zelfemancipatie”, waarin hij Joden opriep zichzelf te bevrijden van het antisemitisme door zich te vestigen in een eigen staat. Het was een antwoord op de ontzettende achtervolgingen, die gedurende dat jaar in het tsarenrijk woedden. Progroms te Odessa, tien jaar eerder, hadden hem tot het inzicht gebracht, dat van een Haskalah-beweging niet de eliminering van de vervloekte jodenhaat te verwachten viel. Tot diezelfde conclusie zou later ook Theodor Herzl (1860-1904) uit Wenen komen, toen hij als journalist verslag deed van de Dreyfus-affaire in Frankrijk.
Pinkser deed zijn oproep in de woorden van Rabbi Hillel: “Indien ik niet voor mijzelf ben, wie zal dan voor mij zijn?” Hij werd een van de medeoprichters van ‘Hovevei Zion’ (Zij die Zion liefhebben)

Antisemitische wetten van mei 1882, geïntroduceerd door tsaar Alexander III van Rusland, leidde tot massale emigratie van Joden uit het Russische rijk.

Biloe

Op 6 juli 1882 emigreerde een groepje studenten en academici van 14 Bilouim uit Kharkov onder leiding van Israël Belkind naar Israël. Hun doel was om een landbouwcoöperatie op te richten. Bilouim is een acroniem gebaseerd op een vers uit het Boek van Jesaja (2: 5): Beit Ya’acov Lechoe Vnelcha, “Huis van Jacob, laten we naar boven gaan.” clip_image003Deze Afbeelding is afkomstig uit First Aliyah museum in Zichron Yaacov en bevat een opmerkelijke profetische tekst: “En wij zullen een stem uitzenden door het kamp van Juda en wij zullen roepen: naar de kampen, Israël! En gij zult ons verzamelen uit het kamp van Efraim, elk dapper hart onder de helden, allen met sterke emotie en trouwe liefde voor zijn natie, en in veldslagen van Israël, zullen wij een pact sluiten van onze mensen en de naam Zion zullen wij doen markeren op onze vlag, en we zullen dan een vereniging van 300 vinden, allen dragende bogen, zwaarden uittrekkend, met angst voor niets, en zij zullen komen met al het aantal van die mensen.” Uittreksel uit de brief van de Founding of the Bilou Association
Na een kort verblijf in de Joodse landbouwschool in Mikveh Israel, sloten ze zich aan bij Hovevei Zion-leden bij de oprichting van Risjon LeZion (“First to Zion”). Ze werden gevolgd door 34 meer Bilouim, maar zwaar zware tijden (watertekorten, ziekte en financiële schulden) dwongen velen om te stoppen met de beweging. Ze zochten vervolgens hulp bij Baron Edmond James de Rothschild en Maurice de Hirsch, die financiering verstrekten die leidde tot de oprichting van de lokale wijnindustrie.

1882 Risjon LeTsion door Zalman Levontin
Zij werd in 1882 door tien pioniers uit Rusland gesticht die het voor elkaar kregen 835 m2 land te bemachtigen om er een dorp op te bouwen. De naam Rishon LeZion is afgeleid van een bijbels vers: “Eerst naar Sion zijn zij, en ik zal Jeruzalem verkondigen” (Jesaja 41:27) en vertaalt letterlijk “Eerst naar Zion”.

Zij werden daarbij financieel bijgestaan door Edmond Rothschild. Hij was er mede verantwoordelijk voor dat er in 1887 begonnen werd met wijnbouw. Risjon Letsion staat tegenwoordig bekend vanwege de wijn die er wordt gemaakt door Carmel Mizrahi, Israëls grootste wijnbedrijf.

EEN KORTE GESCHIEDENIS VAN ZICHRON YAAKOV

In december 1882 kochten honderd leden van deze Hovevei Zion-beweging uit Roemenië (Baku) grond in Zichron Ya’akov (toen Zammarin genaamd) met de bedoeling om zich in toenmalig ‘Palestina’ (Syrië in Ottomaanse Rijk) te vestigen. Het rotsachtige terrein was echter erg moeilijk te bewerken en een uitbraak van malaria resulteerde in de dood van zowel volwassenen als kinderen. De belangrijkste begraafplaats in Zichron Ya’akov is de laatste rustplaats van veel kolonisten en hun families en hun grafstenen zijn vandaag de dag nog steeds zichtbaar. Deze moeilijke omstandigheden brachten veel van de Joodse pioniers ertoe om binnen de eerste 12 maanden te vertrekken.

In 1883 besloot baron Edmond James de Rothschild de resterende kolonisten te helpen. Er werden plannen opgesteld voor de ontwikkeling van het land voor landbouwdoeleinden en voor de inrichting van een woonwijk. Het was in deze tijd dat Baron Rothschild de stad Zichron Ya’akov doopte ter nagedachtenis aan zijn vader, Baron James (Ya’akov) Mayer de Rothschild, (1792-1868) de jongste zoon van de 5 van Frankfurt: de vijf zonen van Mayer Amschel Bauer, Duitse jood (geboren op 23 feb 1744 in Frankfurt) in het broeinest van antisemitisme t.t.v. I.Kant en J.Fichte, werd financieel agent aan het hof van Wilhelm IX van Hessen-Kassel en een prominent vrijmetselaar.

Zichron Yaakov, het kleine Parijs van Palesina, wordt gezien als een van de eerste moderne steden in Israël en in het First Aliyah Museum leer je alles over het ontstaan van de stad. Zichron Yaakov werd in 1882 gesticht door 100 Europese joden die vanuit Roemenië terugreisden naar hun Bijbelse moederland. In het museum kun je documentaires en foto’s bekijken die het verhaal van deze Joodse pioniers vertellen.
Het First Aliyah Museum opende zijn deuren voor het publiek in februari 1999. Het werd opgericht ter nagedachtenis aan Moshe en Sara Arisohn, die zich in 1882 onder de eerste kolonisten van Zichron Ya’acov bevonden. Het museum is gevestigd in een gebouw dat in 1892 door het personeel van Baron de Rothschild werd gebouwd. Het gebouw was in tijden soms clip_image005gebouwd als het bestuursgebouw en was toen het grootste en meest schitterende gebouw in Israël. Het was hier, dat in 1903 de Hebreeuwse Leraren van het Land van Israël hun eerste ontmoeting hielden. De eerste nationale kolonistenconferentie werd gehouden in Zichron Ya’acov, het ging over de oppositie tegen het Oegandaplan. Dit museum biedt een beter begrip van hoe het leven was voor die eerste dappere pioniers die door veel ontberingen volhardden. Daar hoorde ook bij dat ouderen klaagden dat ze hun kinderen kwijtraakten om ze maar voor hun studie naar Frankrijk te kunnen sturen en vervolgens niet terugkwamen. Dit kwam mede doordat de baron niet alleen de Franse taal, maar ook de Franse cultuur zouden overnemen. Die cultuur die volgens Eliëzer de doodsteek is voor die van Israël.

“De Eerste Aliyah werd buiten het grote zionistische verhaal gelaten. Er wordt traditioneel gestart met Tweede en Derde Aliyah en de reden is dat de First Aliyah-mensen traditionele orthodoxe families waren. Ze kwamen naar Palestina om onafhankelijke boeren te worden in Eretz Yisrael. Het grote verhaal van het Zionisme begon met de Tweede Aliyah in 1904 met de pioniers uit Rusland, de 18, 19, 20-jarige jongens met socialistische ideeën. Ze kwamen en bouwden eigenlijk het verhaal van de staat Israël “, legt Avital Efrat-directeur van het First Aliyah Museum in Zichron Ya’akov uit.

Net zoals het Pascha Haggada zegt dat we onszelf moeten zien alsof we uit Egypte zijn gekomen, zegt Avital Efrat dat we onszelf ook moeten zien alsof we een deel van de Eerste Aliyah waren.

Het museum leidt de bezoeker met gedetailleerde beschrijvingen, foto’s en zes korte films, (multimedia-displays) door de ontberingen en levensstijl van de Eerste Aliyah. De meeste films illustreren specifieke tijdsperioden en omstandigheden die ontworpen zijn om bezoekers terug te brengen naar verschillende stadia gedurende de reis, naar hun kledingstijl, hun geloof – en het ontbreken daar van soms – hun wanhoop en teleurstelling, hun blootstelling aan de dood en ziekte, en uiteindelijk hoop.

http://www.govisitisrael.com/tour-israel/372

http://www.zy1882.co.il/RichText/GeneralPage.aspx?nodeId=1165

https://www.jpost.com/Travel/Around-Israel/Celebrating-the-first-Jewish-migration-to-the-Holy-Land-333829

Aaron en Sare Aaronsohn

Beiden kwamen uit Bakoe, Roemenië, en kwamen in 1882 naar Palestina als onderdeel van de eerste Aliyah-golf van Joodse nederzetting. De Aaronsohns vestigden zich in wat de stad Zichron Yaakov werd, op het zuiden van Mt. Carmel, en werd een leidende familie van de kolonie. Aaron Aaronsohn was lang, sterk en trots dat zijn ouders boer waren. Hij zou later roem vergaren door te gidsen voor de Britse clip_image007troepen. En Sara, zijn zuster (5 jan. 1809-9 okt. 1917) zou bekend worden als de Jeanne d’Arc[2] van Palestina vanwege haar betrokkenheid bij de oprichting van een Joods spionagenetwerk voor de Britten. Sara Aaronsohn, die getuige was van Turkse brutaliteit tegenover Armeniërs, vermoedde dat de Joden in Palestina hetzelfde zouden kunnen tegenkomen en verbond zich met Engeland. De Turken martelden haar op een vreselijke manier toen ze een bericht vonden dat zijn aan generaal Allenby had geschreven. Tijdens die rigoureuze ondervraging en marteling heeft ze geen informatie vrijgegeven. Nadat ze had gehoord dat ze naar de gevangenis van Damascus zou worden overgebracht en omdat ze vreesde dat ze zou instorten, pleegde Sarah zelfmoord, waarbij ze een pistool gebruikte dat verborgen was in de wasruimte in een vleugel in haar ouderlijk huis, die Aaron bezet hield. Ze was bijna vier dagen stervende voordat ze op 10 oktober 1917 daadwerkelijk overleed.

We weten veel van het succes van generaal Sir Edmond Allenby. Er is echter veel minder bekend over de groep toegewijde joodse spionnen die bijna twee jaar achter de schermen heeft gewerkt, hem naar de overwinning leidde met informatie over Beersheba en de Negev-woestijn ter voorbereiding op de verrassing van de Britse aanval in het binnenland.
Dit is het hoofdthema van “Spionnen in Palestina: liefde, verraad en het heroïsch leven van Sarah Aaronsohn“, een boek dat in december 2016 is uitgegeven door de Amerikaanse schrijver en journalist James Srodes. Zijn boek documenteert de NILI, het James Bond-achtige spionagenetwerk dat drie van de Aaronsohns in 1915 vormden: het was een geheime, pro-Brits-joodse spionagestructuur die tijdens de Eerste Wereldoorlog onder Turks bewind in Palestina opereerde en overwegend uit de kleine wereld werkte dorp Zichron Yaakov, net ten zuiden van Haifa.[3]

NILI is een acroniem voor de Hebreeuwse uitdrukking “Netzah Yisrael Lo Yeshaker,” wat zich vertaalt als “de Eeuwige van Israël zal niet liegen.” De uitdrukking zou het wachtwoord van de geheime organisatie worden voor de duur van zijn bestaan.[4]

Bezoek het Nili-museum dat in 1956 is opgericht ter herdenking van het Joodse spionagenetwerk uit de Eerste Wereldoorlog onder leiding van de familie Aaronsohn: http://israelattractions.baruchhaba.com/place/aaronsohn-house-beit-aaronson-nili-museum/

Eliëzer ben Jehoeda (1858-1922)

Hij werd geboren als Eliezer Yitzhak Perelman in 1858 in Luzki in Litouwen in een orthodox Joods gezin in Wit-Rusland. hij woonde een traditionele Joodse school bij, waar hij vanaf zijn derde jaar Hebreeuws en de Bijbel studeerde. Hij ging toen naar een yeshiva (school van hoger joods onderwijs).  Zijn oom stelde hem in staat om te studeren, maar toen hij ontdekte dat Eliëzer behalve de Talmoed ook Robinson Crusoe in een Hebreeuwse vertaling las, stuurde hij hem weg. Uiteindelijk ging Ben-Yehuda over naar een Russische school en raakte geobsedeerd door moderne Hebreeuwse literatuur, die gretig Hebreeuwse tijdschriften consumeerde, vooral degenen die zich bezighielden met het joodse nationalisme. Voor Ben-Jehuda werd het nationalisme een manier om het Hebreeuws zonder religie te omarmen. In 1872 trof Jonas (zijn latere vader) hem berooid aan in de sjoel van Glubokiah en besloot hem in huis te nemen, waar hij zijn hart ophaalde aan cultuur en wetenschap. Debora Jonas leerde hem Frans, Duits, Engels en Russisch. Later trouwde hij met haar en na haar overlijden in Jeruzalem trouwt hij met haar jongste zus Chemda.

David Wittinsky uit Dünaburg, bij wiens ouders Eliëzer een kamer huurde (Iemand uit de Haskala-beweging) was iemand die met zijn moderne ideeën in zijn jeugd belangrijke invloed op hem had.

Tsaristisch Rusland trok ten strijde om Bulgarije te bevrijden van de Turkse heerschappij. Dit betekende voor de jonge Russische intelligentsia een concreet doel om zich in alle geestdrift op te richten.
Maar als de Bulgaren bevrijd konden worden, waarom dan niet de Joden? Waarom konden de Joden niet hun eigen land hebben, hun eigen taal, hun eigen manier van leven? Is vrijheid alleen maar iets voor een ras uit de Balkan?

Na zijn eindexamen gymnasium besloot Eliëzer zijn studie te vervolgen in Parijs, het middelpunt van het politieke, diplomatieke en culturele leven in Europa.

Daar ontmoette hij de Tsjasjnikov, de Poolse correspondent voor het liberale Russische dagblad Russian World.
In Parijs schreef hij zijn Appèl “Een belangrijke kwestie”, p. 32/33, dat uiteindelijk gepubliceerd werd door de uitgever Perets ben Mosje Smolenskin van de Warchause Hebreeuwstalige krant HaSjachar (het ochtendgloren).

“Ik heb besloten dat we alleen een eigen land en politiek leven kunnen hebben als we ook een eigen taal hebben die ons bijeenhoudt, doch niet alleen het Hebreeuws van de rabbijnen, de sjoel en de geleerden, maar ook op straat, in de winkel en bij zaken doen gebruikt kan worden.

Charles Netter, stichter van Mikveh Israel, p.32 raadde Eliëzer aan naar Algiers te gaan vanwege zijn tbc. Zijn vriend Tsjasjnikov wist via baron Edmond James de Rothschild financiële ondersteuning voor zijn reis te krijgen: voor een Jood met grootse ideeën voor de toekomst. In Algiers – waar hij onder de indruk van het hebreeuws van de Sefardische Joden kwam – was zijn gezondheid sterk verbeterd. Bij terugkeer in Parijs bleek dat Joodse intellectuelen overal debatteerden over zijn plan voor de herleving van de taal en de terugkeer van de Joden naar het Midden-Oosten. “Maar de meeste reacties ware negatief en de tegenstanders hadden vele gezichten.” (40). Hij vertaalde zijn Appèl in het Russisch en woonde colleges bij aan de Sorbonne. Een opmerking van een paar Joodse vrienden gaf de doorslag tot zijn plan zelf naar Palestina te gaan. Ze zeiden dat als hij meende wat hij schreef, hij zelf moest gaan. Daar wilde hij de leider van een beweging worden waar hij Hebreeuws kon spreken en anderen overhalen dat ook te doen, door het Hebreeuws te moderniseren.
Ondertussen schreef hij een brief aan Sjlomo en Rivka Jonas met de vraag of hun dochter en zijn clip_image008jeugdvriendin Debora haar leven met hem wilde delen en hem in Wenen tegemoet te komen en met hem wilde trouwen. Zijn vriend Tsjasjnikov, reisde tot Debora’s leedwezen mee en het lukte hen na tevergeefse poging in Istanbul pas in Caïro rabbijn te vinden die hen in het najaar van 1881 trouwde, waarna zij in Jaffa aan land kwamen en via Bab el Wadi, de Poort van de Vallei, arriveerden in Jeruzalem op 24 Tisjre 5641 (1881). Zij kwamen terecht bij het huis van Dov Frumkin, de redacteur van het weekblad HaChavselet, bij wie hij in dienst kwam als assistent redacteur en Debora zou zijn vrouw helpen in het huishouden. Al gauw kwam hij door zijn revolutionaire artikelen in de problemen met zijn redacteur, met wie hij niettemin overeenkwam dat Eliëzer zijn eigen maandblad zou uitgeven: Mevasseret Zion (Nieuws uit Zion) als bijlage van Frumkins eigen krant.

Een van de eerste die hij opzocht en nog kende uit Parijs was Avraham Mozes Lunz (1854-1918). Eretz Israëlische auteur, uitgever, journalist en geleerde, geboren in Kovno en geïmmigreerd naar Jeruzalem in 1869. Hij was de oprichter van de eerste openbare bibliotheek in Jeruzalem en het joodse instituut voor blinden (hij verloor zelf zijn gezichtsvermogen in de twintig). Lunz publiceerde veel artikelen over de geschiedenis van Eretz Israel en stichtte een drukpers in Jeruzalem. Na het publiceren van een bloemlezing van nationale gedichten met de titel “Kinor David” werd hij beschuldigd van het aanmoedigen van opstand, werd gevangen gezet door het Ottomaanse regime en zijn drukpers was gesloten.

Hij was ervan overtuigd dat het Hebreeuws weer een levende taal zou moeten worden en besloot op een gegeven moment zo veel mogelijk alleen maar Hebreeuws te spreken met mensen die deze taal kenden. Hij ging hierin zelfs zo ver dat hij en zijn vrouw Debora enkel Hebreeuws probeerden te spreken met hun zoon Ittamar Ben-Avi. Hiermee was deze waarschijnlijk na vele eeuwen de allereerste moedertaalspreker van het ‘moderne’ Hebreeuws. Verder zag Ben Jehoeda het belang van het onderwijs in het Hebreeuws op scholen in en stimuleerde dit daarom sterk.

Een van zijn beste vrienden werd Nisiem Bechar, die in Jeruzalem belast was met de educatieve activiteiten van de Israëlitische Alliantie. Hij drong er bij smeden en houtbewerkers die hadden gestudeerd aan zijn school om zich te vestigen in Ramla, waar ze de kost konden verdienen, en ontwikkelde de eerste Joodse gemeenschap in de stad. Hij wilde een nieuwe jongensschool ‘Ha-tora ve-ha-Mlaxa‘ (vanwege de vele wezen) stichten en vroeg Ben Jehoeda of hij daar les wilde geven: in het Hebreeuws!

Dat werd echter niet door iedereen in dank afgenomen. Hebreeuws was een heilige taal en het was heiligschennis om zelfs maar te denken dat die taal buiten de sjoel of de jesjiva gebruikt mocht worden. (Ook in het First Aliyah musuem wordt deze spanning middels docudrama scherp uitgebeeld). Een van zijn leerlingen echter, Avram Sjalom Jahoeda, werd een beroemde oriëntalist en hebraïst en werd als eerste Jood sinds de verdrijving in 1492, benoemd tot hoogleraar Semitische talen aan een Spaanse universiteit.

Een andere vriendschap kreeg hij met Jehiel Michael Pines, vertegenwoordiger van de Montefiore Memorial Foundation en woordvoerder van de Brits-Joodse Gemeenschap.

Zes maanden na zijn aankomst, toen hij bezig was met het werken aan een nieuw Appèl aan het Jodendom, stond ineens (voor de seideravond) een menigte voor hun deur. Zij zeiden: “wij zijn gekomen om u te volgen. Wekenlang zijn we door Zuid-Rusland, Polen, Roemenië, Galicië en zelfs uw geboorteland Litouwen getrokken. We zijn studenten en in de Weense krant HaSjachar lazen we uw Appèl aan het Jodendom. Het overtuigde ons en zette ons in vuur in vuur en vlam: we hebben alles achtergelaten om ons hier te vestigen en te helpen bij de werderopbouw van de Joodse staat. Dus hier staan vrijwilligers voor uw leger in afwachting van uw orders.”
Ze waren idealistisch, tussen de 20 en 30 en ze waren naar Palestina gekomen door de golf van pogroms die Oost- en Centraal-Europa overspoelden. De meesten spraken al een woordje Hebreeuws en ze noemden zich Bilu’im: nakomelingen van Jacob kom mee (Beit Ya’acov Lechoe Vnelcha). Ze namen de eerste letter van ieder woord in het Hebreeuws – b, i, l, u – en dat is samen Bilu en daarvan is Bilu’im het meervoud.
Het was niet eenvoudig voor de pioniers werk te vinden, want kooplui en winkeliers waren er al genoeg in Palestina. Ben Jehoeda stelden hen daarom voor op het land te gaan werken, boer te worden, een beroep dat maar weinig Joden uitoefenen. Hij stuurde hen naar een groepje boeren vlakbij Jaffa [Risjon le Zion en Mikveh Israel).

In de winter van 1884 richtte een andere groep Bilu-pioniers Gedera op. I.p.v. straatarme studenten waren het nu complete gezinnen van alle leeftijden.

Gedera werd gevestigd op een stuk land aangekocht van het Arabische dorp Qatra door Yehiel Michel Pines van de Hovevei Zion door de auspiciën van de Franse consul in Jaffa. Rond 1897 had een epidemie van gele koorts vanwege het nabije moeras aan bijna alle oorspronkelijke pioniers het leven gekost, zodat ze het wel het “dorp des doods” noemden. Eliëzer had toen echter gezegd: “Ooit zal het moeras leeggemalen zijn en de malaria verdreven zijn. De nederzetting zal weer leven en tot bloei komen. De baron heeft al toegezegd dat er eucalyptusbomen komen. Het moeras met zijn ziekte zal verdwijnen en Chadera zal Petach Tikva naar de kroon steken.”

Ondertussen droomde Eliëzer ervan om zijn eigen krant uit te geven met het aanzien en de populariteit van Le Figaro in Parijs. Dankzij een vergunning van rabbijn Chaim Hirschenson kon Eliëzer het weekblad HaTsvi, de Gazelle, uitgeven, waarbij hij letter voor letter zelf moest zetten evenals de correctie van de drukproeven. De eerste oplage van HaTsvi kwam uit op de 5e dag van de maand Chesjwan in 1884. Het blad telde 4 pagina’s gedrukt op éen vel papier. Deze eerste in het Hebreeuws gedrukte krant maakte bij de Joden in Palestina tal van emoties los. Afgezien van het nieuws trof hen vooral de eenvoudige en directe taal en niet de gezwollen taal van Talmoed-geleerden. Anderen beklaagden zich erover dat hij niet de taal van engelen en profeten gebruikte. Al snel had hij meer dan 300 betalende abonnees. HaTsvi groeide zowel in omvang als in zeggingskracht en breidde zich uit naar 8 pagina’s. Ook nam hij Hebreeuwse vertalingen van moderne literatuur op. Behalve lokaal, buitenlands en algemeen nieuws over ontdekkingen en uitvindingen, kwam hij elke week met een paar nieuwe Hebreeuwse woorden, die nodig waren bij gebruik voor andere dan religieuze doeleinden. Van daaruit groeide al gauw het besef van de noodzaak voor een woordenboek, dat zijn levenswerk zou worden.

Op de eerste dag van elke maand (Rosj Chodesj) ging hij met stapel lesboeken Hebreeuws en kranten naar Jaffa en wierf hij nieuwe abonnees. In die tijd vestigde zich ook de eerste school met Hebreeuws als voertaal. De oprichter was Israël Belkind, die de school uit eigen middelen bekostigde, zoveel mogelijk geholpen door Eliëzer.

Was het kies om de woordenschat van deze waardige taal te bezoedelen met woorden uit het moderne dagelijkse leven? Ben Yehoeda was overtuigd van de legitimiteit en noodzaak hiervan, en richtte hiertoe in 1889 de Hebreeuwse Taalraad op, met als doel de Hebreeuwse taal geschikt te maken voor alle levensgebieden en het eigen, oosterse karakter van deze taal te bewaren. Hij reisde bovendien heel wat af, om in belangrijke bibliotheken (bijv. Berlijn, Oxford, Parijs) te onderzoeken welke woorden het Hebreeuws in de bestaande oude geschriften reeds bood. Desnoods werden nieuwe woorden ontworpen, waarbij semitische talen, waaronder het Arabisch, maar boven alles wortels uit het Bijbels Hebreeuws als leidraad dienden. Bovendien maakte hij zijn gezin tot de eerste plaats in Israel waarin ‘’rak ivrit’’ (‘’slechts Ivriet’’) gesproken werd. Zijn zoon Itamar ben Avi is het eerste kind in de moderne tijd dat het Hebreeuws als zijn moedertaal had.

Projecten Edmond de Rothschild

Edmond de Rothschild speelde ook een cruciale rol in de Israëlische wijnindustrie. Onder toezicht van zijn bestuurders in Ottomaans Palestina werden boerderijkolonies en wijngaarden opgericht en werden twee grote wijnhuizen geopend in Rishon LeZion en Zikhron Ya’akov. Naar schatting heeft Rothschild meer dan $ 50 miljoen uitgegeven aan de ondersteuning van de nederzettingen

Niet al zijn projecten waren even susscesvol. In 1891 opende baron Edmond Rothschild een glasfabriek ten behoeve van de wijnfabriek in Zichron Yaacov. Helaas was de kwaliteit van het geproduceerde glas niet voldoende en de fabriek moest in 1896 de glasproduktie staken. In Rosj Pina probeerde hij tevergeefs een moerbeiplantage op te zetten t.b.v. zijde-industrie en rond Yeod Ha’Ma’ala probeerde hij parfum te distelleren uit bloemen.

Protest tegen het paternalisme van de baron. De pioniers voelden zich als slaven behandeld en hadden bezwaren tegen de door de baron gestuurde administrateurs, die zich vaak opstelden als slavendrijvers. Afgunst en tegenwerking namen toe. Vertegenwoordigers die naar Parijs kwamen om hun klachten mondeling toe te lichten werden onverrichter zake teruggestuurd.

De Baron had geen enkel belang bij de wedergeboorte van een Joodse staat. Als de Joden in Palestina hem bleven ergeren, dan zou hij eker een aantal van de dwarsliggende fondsen stopzetten. Daarom koos Ben Jehoeda in HaTsvi de kant van de baron. Hij raadde de boeren aan een eind te maken aan de onzin van klagen, net zoals soldaten, dienden zij te gehoorzamen, zelfs als de orders hen dwaas voorkwamen. Dit werd hem door de pioniers bepaald niet in dank afgenomen. Zij verweten hem dat hij alleen maar aan zichzelf dacht en de door de baron verstrekte toelage voor zijn krant en het woordenboek wilde veiligstellen.

1893 Ottomaanse regering verbiedt de immigratie van Russische Joden en de aankoop van land.

Een Joods-Russische groep, die zich Bné Mosjee noemde, ondersteunde enkele van de Hebreeuwse scholen in Palestina. Hun leider was de intellectueel Asher Ginsberg (1856-1927), die zijn naam had veranderd in Achad Ha’am (een van het volk). Hij toonde zich een bondgenoot van Eliëzer in zijn streven naar de invoering van Hebreeuws. Maar ze waren vijanden als het ging om het bebouwen van Palestina en het stichten van kibboetsen. Joden zijn hiervoor ongeschikt, zo vond Achad Ha’am. Als cultureel zionist spande hij zich uitsluitend in voor de verheffing van het culturele niveau van de Joden overal ter wereld. Na een ernstig meningsverschil zette hij Pines uit Bné Mosjee.

Er werd zelfs een ban (“cherem”) over hem uitgesproken, waardoor ieder contact met orthodoxe Joden was verboden. Bovendien wantrouwden de Turken, die toen het gezag in Palestina uitoefenden, zijn zionistische sympathieën.

In een hoofdartikel van zijn schoonvader Jonas in zijn krant gewijd aan Chanoeka “Goede daden en goede horen bij elkaar” prees hij de moed van de Maccabeeën en nodigde de hedendaagse Joden uit in de voetstappen van hun illustere voorouders te treden. De teneur van het artikel was: Laten we onze krachten bundelen en voorwaarts gaan. De ambtenaren van de Chacham Basji en de Asjkenazische opperrabbijn zagen hierin een oproep van Ben Jehoeda tot een gewapende strijd tegen het Turkse gezag, waarop politieagenten in Turks uniform hem meenamen naar de cel. De arrestatie was uitgevoerd in opdracht van sultan Abdul Hamid II, dezelfde die al eerder wetten tegen Joodse immigratie naar Palestina had afgekondigd.
Zijn vriend Nisiem Bechar sprong in de bres voor hem en richtte via Zadok Kahn, opperrabbijn in Frankrijk, verzoek aan baron de Rothschild om Eli zaak te bepleiten. Uit heel Europa kwamen honderden telegrammen. Na 8 dagen cel moest hij voorkomen in de rechtszaal van het Paleis van Justitie om daar terecht te staan op beschuldiging van verraad. De rechters oordeelden dat hij geen gevaarlijke rebel was, na een interventie van Vader LaGrange, een dominicaner monnik, een van Eli’s beste vrienden, die het hof een Arabische vertaling van het gewraakte artikel had overhandigd om te bewijzen dat er geen spoor van oproep tot verzet in te vinden was. Maar hij was wel een onruststoker die en celstraf van een jaar verdiende. Het weekblad, de bron van alle ellende mocht voor onbepaalde tijd niet verschijnen. Tot die tijd diende hij op borgtocht in vrijheid gesteld te worden. De 300 Turkse ponden werden betaald door een Sefardische Jood uit Marokko, die naar Palestina was geëmigreerd en nu een rijke landbouwer was.

Het was uiteindelijk opnieuw de baron die maakte dat de cherem (ban) van de rabbijnen werd opgeheven en er na 8 maanden vrijspraak volgde van het Hooggerechtshof in Beiroet. Het verbod op de krant bleef echter nog 4 maanden van kracht. Gedurende die tijd legde Eliëzer zich geheel toe op zijn woordenboek, wel 18 uur per dag.

In 1897 kwam Israël Zangwill, een bekende Engelse schrijver uit Londen, Jeruzalem bezoeken samen met een delegatie van de door de Britse zionistische leider Herbert Bentwich opgerichte Orde van oude Maccabeeërs.

In die tijd raakten intellectuelen en liberalen wereldwijd in de ban van de Dreyfus-affaire. Ook Eliëzer streed tegen de krachten van kleingeestigheid en onverdraagzaamheid. Doch dat nieuws verbleekte toen Herzl met zijn boek Der Judenstaat publiceerde. Eli kende Herzl, naar ze stonden op ieder front lijnrecht tegenover elkaar. Herzl had in zijn eigen krant gesteld dat de aandacht voor de Dreyfus-affaire overdreven was en dat de Joodse officier beslist schuldig was. Nu was hij echter van mening veranderd. In zijn boek pleitte hij nl. voor de stichting van een Joodse staat en ook nog eens in Palestina. Dat zou onder de bescherming van de Turken komen en gefinancierd worden door speciaal daarvoor opgerichte kolonisatiemaatschappijen.

clip_image009In Bazel werd een beslissing ten gunste van Eliëzer genomen. Hij moest echter voor de eervolle benoeming bedanken omdat hij dan onmiddellijk weer achter slot en grendel zou verdwijnen en zijn weekblad voor eens voor altijd verboden zou worden.

Na het congres kon Eli voor HaTsvi beroep doen op bekende schrijvers als Zangwill en Nordau en wilde hij ook zelf een nieuw Appèl schrijven. In dit Tweede Appel vroeg hij aandacht voor wat volgens hem in Bazel over het hoofd was gezien: de nieuwe beweging moest een beweging worden voor alle Joden, of ze nu ultraorthodox waren of zelfs geassimileerd of Messiaanse Joden.

(Zou hij geweten hebben van Joseph Rabinowitz (1837-1899) uit Kisjnev, Moldavië, die in 1882 naar Jeruzalem kwam om er een Joodse kolonie te stichten en op de Olijfberg visioen had, dat Jesjoea de Messias was en de oudere broer van het Joodse volk en terug in Bessarabia mogelijk de eerste inheemse messiaanse gemeente begon, de ‘Israëlieten van het Nieuwe Verbond”? Joseph wordt wel de Herzl van het Joodse christendom genoemd.[5] Rabinowitz heeft zijn eigen biografie geschreven: http://zionchristianpress.org/rabinowitz/testimony.html?http%3A//zionchristianpress.org/rabinowitz/testimony-text.html

Ingrijpend was ook het besluit van de Joodse Kolonisatie Vereniging (JKV), opgericht door baron Maurice de Hirsch, het werk van Eliëzer te steunen met een bedrag van 5000 franc. Het doel was het stimuleren van de Joodse immigratie.
Ondanks deze geweldige opluchting, ging het niet goed met Chemda, waarop haar huisarts vertelde dat een reisje naar Europa haar goed zou doen. Daarop maakte zij en Eliëzer een rondreis door Europa maakten.

In Parijs had hij o.a. contact met Max Nordau, die getrouwd was met een Deense vrouw, waar niet iedereen. Inclusief zijn moeder niet blij mee was. Zij was immers geen Jodin. Nordau beloofde plechtig aan Eliëzer dat hij zijn invloed zou aanwenden binnen de World Zionist Organisatie om het belang aan te tonen van het werk en de standpunten van de Jeruzalemse Joden. Dankzij Narcisse Leven, stichter van de Israëlische Alliantie kon hij studeren in de Nat. Bibliotheek in Parijs. Tijdens hun laatste ontmoeting beloofde Narcisse meer aandacht voor onderwijs in het Hebreeuws op zijn scholen. Hij wees er wel op dat de Jewish Colonization Association[6] meer belangstelling had gekregen voor de vestiging van Joden in Argentinië dan in Palestina. Vooral vanwege de rabbijnen in Palestina, die wilden dat hun instelling zich zou voegen naar de regels van de orthodoxie.

In Londen waren ze te gast bij Zangwill. Die hoopte dat Ben Jehoeda aanwezig kon zijn bij het op stapel staande Tweede Zionistische Congres in Bazel. Dat zat er echt niet in: “Baron de Rothschild heeft mij duidelijk gemaakt dat hij er niet nog een keer voor me op de bres kan springen als ik moeilijkheden krijg met het Ottomaanse bewind. Bovendien voelt hij niets voor het zionisme. Ik moet helaas meedoen op afstand.’

Bij een diner in de weelderige villa van Herbert Bentwich maakten zij ook kennis met een van zijn kinderen: Norman Bentwich, die jaren later procureur-generaal in Palestina zou worden. Hij stelde de wetten op waaronder de Britten tot 1948 het land zouden regeren.
En zo ontmoeten zij bij Herbert Samuel, ook de jongere naamgenoot die later de Britse Hoge Commissaris in Palestina zou worden en in de adelstand worden verheven.

Lord Lionel de Rothschild kreeg gedaan dat Eliëzer al die tijd in het Brits Museum kon studeren, waar hij heel wat “verloren” woorden wist op te sporen.

Daarna gingen zij weer terug naar Parijs, waar hij nog een maand lang in de Nat. Bibliotheek werkte, waar hij regelmatig overleg had met bekende geleerden en wetenschappers in de Semitische talen.

Voor ze vertrokken wist Ben Jehoeda voor zijn oudste zoon, Ben Zion, een plaats te verwerven op de school van de Isr. Alliantie in Parijs in de hoop dat hij naar J zou terugkeren als leraar Hebreeuws.

Met het oog op het komende congres had hij nogmaals een gesprek met Max Nordau over een 5-tal agendapunten t.b.v. de herleving van de staat Israël.

  1. Het belang van een gemeenschappelijke taal
  2. Land kopen van Arabische eigenaars voor nieuwe stichtingen
  3. Betere verhouding met de Arabieren door scholen waar ze samen onderwijs krijgen en de kunst van vreedzaam samenleven leerden.
  4. Onderwijsprogramma voor volwassenen, dat de oudere generatie voor de zionistische beweging zou winnen
  5. Behoefte aan lesboeken Hebreeuws.

Op zoek naar Theodor Herzl zelf

Op aanraden van Nordau reisden zij door naar Bazel in de hoop Herzl zelf te spreken. Deze was echter net met de trein naar Wenen vertrokken. Ook daar zouden ze Herzl mislopen, die net vertrokken was naar het zomerpaleis in Ischl voor een onderhoud met Kaiser Franz Joseph. Doch ook in het Dreikönigshotel bleek hij opnieuw weer met de trien naar Bazel te zijn vertrokken.

clip_image010

Zich in hun lot schikkend namen ze zelf de trein naar Constantinopel, waar ze hun licentie voor HaTsvi hoopten te verlengen.
Daar vernamen ze dat de Duitse Keizer Wilhelm II – die op bezoek was bij sultan Hamid II- naar Palestina wilde komen om Herzl daar te ontmoeten. De Duitse vorst en Herzl hadden zoals afgesproken een ontmoeting op de landbouwschool in Mikveh Israel vanwege door de studenten ingerichte tentoonstelling.

Ben Jehoeda kreeg Herzl pas te spreken, toen hij voor zijn vergunning van HaTsvi voor maar liefst 8 maanden opnieuw in de Turkse hoofdstad was en vandaar uit besloten had hem in Wenen te spreken. Hij moest aan hem kwijt wat hem in de Turkse hoofdstad allemaal ter ore was gekomen en al zijn inspanningen om Joodse kolonisatierechten proberen te kopen tevergeefs zouden zijn. Herzl had kort en bondig geantwoord: ‘We doen ons best’.
Twee bebaarde gedreven mannen van het geschreven woord, brandend van zionistisch verlangen vertoonden in veel opzichten grote verschillen. In zijn dagboek wijdde Herzl maar een zin aan Ben Jehoeda: “Ik had vandaag een ontmoeting met een gedreven jongeman, Eliëzer ben Jehoeda’. Die jongeman was twee jaar ouder dan Herzl en had het gesprek geopend met mazzel tov en gevraagd waarom, Herzl, zei je in vredesnaam dat dit zal gebeuren binnen vijf of vijftig jaar? Herzl legde uit dat volgens hem binnen 5 jaar een van de grote wereldmachten Palestina zou innemen en het aan de Joden zou geven en dat hij verwachtte dat het Turkse Rijk binnen 50 jaar ineen zou storten. Deze voorspelling kwam uit, alleen 30 jaar eerder. Wat er ook zou gebeuren, de Joden moesten zich voorbereiden op hun eigen grond.
Op zijn vraag waarom het politiek zionisme de huidige nederzettingen in Palestina dan niet steunde, antwoordde Herzl ontwijkend en vond dat het verkrijgen van politieke rechten nu het belangrijkste was. Jehoeda vond dat als het zionisme zich hoofdzakelijk richt op het inzamelen van geld en voorbij gaat aan wat er heel voorzichtig gezaaid is in Palestina, dan zal het zionisme zeker geen vrucht dragen. Sterker nog: het zal sterven.’

Ben Jehoeda reisde door naar Max Nordau in Parijs om het resultaat van de bespreking van het vijfstappenplan met hem te bespreken. In zijn somberste brief aan Chemda ooit, noemde hij de toestand “hopeloos”. Herzl toonde geen belangstelling voor HaTsvi noch voor het woordenboek, eigenlijk nergens voor. Ook Nordau kon weinig doen en zo staan we er nog steeds alleen voor, schreef hij.

Eliëzer keerde ontgoocheld terug naar “zijn” Jeruzalem. Zijn schouders hingen nog meer dan anders en zijn ogen stonden dof. Hij beurde echter weer op toen Chemda hem vertelde dat ze het voor elkaar had gekregen als tweede vrouw in de geschiedenis van het Ottomaanse Rijk een krant te mogen maken en wel onder een nieuwe naam: Hasjkafa, Levensbeschouwing.

Daarna volgen hoofdstukken die Chemda in stelling brengen, als de vrouw die het steeds weer lukte om op haar reizen door Europa (Boedapest, Parijs, Berlijn, Wenen) fondsen bij elkaar weet te krijgen bij elk volgend deel van het Woordenboek en ten eerste ook een uitgever. Dat werd de firma Langenscheidt in Berlijn. Zij kwam o.a. in contact met prof. Wilhelm Bacher en zijn collega’s in Semitische talen uit Boedapest, met Narcisse Leven in Parijs en met prof. Otto Warburg[7], Paul Nathan en Martin Philipson in Berlijn.

Ondanks zijn zwakke gezondheid had Eliëzer zijn vrouw Debora overleefd, was vervolgens getrouwd met haar jongere zuster Chemda en kreeg in totaal elf kinderen, van wie er vijf vroeg overleden. Het “twaalfde kind” nu was het eerste exemplaar van het eerste deel van het Hebreeuwse lexicon, dat in Berlijn werd gedrukt.

Toen het nieuws kwam dat Theodor Herzl dood was, organiseerde Eliëzer een dag van nationale rouw en een stampvolle herdenkingsdienst. Beoogd opvolger, Max Nordau, had zich teruggetrokken vanwege zijn meningsverschil met vooraanstaande zionisten. Zijn vrienden vertrouwden Eliëzer echter toe dat de werkelijke reden zijn huwelijk met de Deense niet-Jodin was. Hij was ook nooit in Palestina geweest omdat zijn vrouw beslist mee wilde en de christelijke heiligdommen bezoeken. Ze zionisten kozen uiteindelijk David Wolffsohn, een rijke zakenman uit Litouwen en oprichter van de Londense bank die de kolonisatie in Palestina bekostigde. Hij en zijn vrouw bezochten wel Erets Israël en werden uiterst hartelijk ontvangen. Deze David Wolffsohn was ironische genoeg een neef van David Wolffsohn, die Eliëzer als kleine jongen de sjoel had uitgejaagd, toen hij hem betrapte met Robinson Crusoe in het Herbreeuws. Wolffsohn zou opgevolgd worden door prof. Otto Warburg. Hij had weinig smaak voor “diplomatiek zionisme” en wijdde zich grotendeels aan “praktisch zionisme”, of kolonisatiewerk in Palestina.

Otto Warburg en Ben Jehoeda hebben voorts in 1906 een beslissende rol gespeeld bij de oprichting van Bezalel[8], een kunst- en ambachtsacademie, o.l.v. de beeldhouwer Boris Schatz uit Vilna en de schilder Efraim Lilien. De Bezalelschool. De Hebreeuws sprekende docenten behandelde Bijbelse en zionistische onderwerpen in een stijl die was beïnvloed door de Europese jugendstil (art nouveau) en traditionele Perzische end Syrische kunst.

Grote opluchting volgde toen sultan Hamid II van de macht werd beroofd door de revolutie van de meer democratisch gezinde Jonge Turken.
Een nieuwe generatie diende zich aan. Behalve kunstenaars van de Bezalel-academie, was Aaron Aaronsohn uit Zichron Yaacov in 1909 uitgenodigd om een lezing te geven op een wetenschappelijke conferentie in Californië over de ontdekking van de oorsprong van tarwe. Tijdens zijn bezoek was hij onder de indruk van de lange, stevige lokale handpalmen en besloot hij de boom in het Land van Israël te importeren. Hij bracht zaden van twee soorten Californische waaierpalm, die hij op de proefboerderij in Atlit plantte. De spaties verspreidden zich door het hele land en werden geplant in de nieuwe landbouwdorpen en langs de kant van de weg.
Dan was er Ephraim Hareuveni, die had ontdekt dat planten die in de Tenach voorkomen nog steeds in Erets Israel groeiden, maar altijd een andere naam hadden.
En Avraham Zwi, had zich op de oude Hebreeuwse muziek gestort dat later zou dienen als basis voor moderne Joodse componisten.

Deel vijf van het Woordenboek kwam uit in juni/juli van het jaar 1914. Gevolgd door een vakantie in Libanon hoorde ze direct in Beiroet dat het oorlog was en slaagde erin op het nippertje het laatste schip weer naar Jaffa te boeken. Duitsland had België om doortocht naar Frankrijk gevraagd en Engeland heeft daarop Duitsland en Oostenrijk de oorlog verklaard. Turkije hield zich nog afzijdig, maar ook Jeruzalem was in rep en roer. Geld werd schaars net als de eerste levensbehoeften. Voor Ben Jehoeda was de meest voor de hand liggend oplossing dat Turkije Duitsland zou steunen en dat de geallieerden (incl. Rusland) zouden winnen.
De komst van Maurice Wertheim[9], schoonzoon van Henry Morgenthau, voormalig president van de American Jewish Committee, en notoir filantroop, zorgde voor verlichting. Hij zou Eliëzer ’s woordenboek aanprijzen in zijn verslag aan de Amerikaanse Joden.

Toen Turken de bomen omhakten die de Joodse kolonisten in Petach Tikva en Chadera een voor een en met geduld en liefde geplant hadden, huilde Ben Jehoeda in machteloze woede.
Chemda vreesde voor het ergste en raadde Eliëzer aan om naar Amerika te gaan. Daar kon hij in alle rust aan zijn woordenboek werken.
Met grote tegenzin en na paar mislukte pogingen, stemde hij uiteindelijk in, ook al zou hij blijven weigeren Jiddisj te spreken. Doorslag gaf vooral het belang de Amerikaanse Joden de kant van de geallieerden zouden kiezen.
Ze werden verwelkomd door Jacob Seydal, een broer van Eliëzer, die ooit Chaim Ma’er Perlman heette en die hij in 40 jaar niet had gezien.
Op aandringen van een van de belangrijkste zionisten in Amerika, Louis Brandeis[10], stemde Eliëzer uiteindelijk toe om eregast te zijn bij het Zionistisch congres in Boston. Daarna volgde een uitnodiging voor de Federatie van Amerikaanse Zionisten (FAZ). Ben Jehoeda besloot dat de tijd rijp was om de boodschap uit Tel Aviv te overhandigen om de leiders er toch van te overtuigen dat ze een rol in deze oorlog moesten gaan spelen. Hij schetste daartoe het lot van Israël onder een Duits en Turks gezag. Als slot zei hij met overtuiging: “Wij Joden moeten bewijzen dat wij voor onze eigen toekomst verantwoordelijk willen en kunnen zijn.” Drie dagen later stond er met vette letters in de krant dat FAZ zich achter de geallieerden geschaard had. Amerika zou hier in april 1917 toe besluiten.
Maurice Wertheim overtuigde intussen zijn vader om samen met Jacob Schiff, Felix Warburg, Julius Rosenwald en Herbert Lehman een commissie op te richten voor de ondersteuning van de Ben Jehoeda’s in Amerika.
Prof. R. Gottheil, de archeoloog die tegenover hen in Jeruzalem woonde, liet een eigen kamer voor Eliëzer in de Openbare Bibliotheek van New York inrichten. Jacob Schiff zorgde ervoor dat hij alle boeken van de afd. Semitische Talen mocht inzien. Regelmatig reisde hij ook naar Washington om boeken en handschriften te raadplegen in de Library of Congres.
Toen volgde 2 november 1917, de dag waarop de regering van Groot Brittannië verklaarde alle Joden in de diaspora te steunen in hun streven naar de terugkeer naar Palestina, het thuisland van het Hebreeuwse volk: de Balfour-verklaring!

Dat jaar nog vierden ze bij de Wertheims tevens hun zilveren huwelijksfeest. Als verrassing voor zijn vrouw overhandigde Eliëzer een lijvig boekwerk met een overzicht van 140 Hebreeuwse klassieken werken, geschreven in de tijd na de Tanach. Hij noemde het Avot HaLasjon HaIvriet, Vaders van het Ivriet. Later zouden geleerden als prof. Louis Ginsberg (van Legends of the Jews) dit nieuwe project omschrijven als “een prestatie van hoog niveau”, vergelijkbaar met het woordenboek.

Het was tijdens een optreden van de Italiaanse tenor Enrico Caruso in Metropolitan Opera House dat zij hoorden van de wapenstilstand. Eind februari was er een afscheidsdiner bij Chaliffs in New York, aangeboden door de Histradroet Ivriet, Vereniging voor de bevordering van de Hebreeuwse taal. Tevens kregen zij een cheque van $10.000 bestemd voor de bouw van een huis in Jeruzalem, waar Eliëzer in rust en vrede zijn werk aan het woordenboek kon afmaken.

Terug in Jeruzalem werden ze echter koeltjes ontvangen. De Jeruzalemmers voelden zich in de steek gelaten en beschouwden Ben Jehoeda’s vertrek als een vlucht, die al die tijd warmpjes en goed gevoed in Amerika had gezeten. Ondanks Chemda die wilde uitleggen dat ze een missie te vervullen hadden en gestuurd waren met een opdracht, vond Eliëzer hun kritiek terecht en was er tijd nodig om deze wond te helen.

Zowel Frankrijk als Italië hadden inmiddels de Balfour-verklaring ondertekend, maar de geallieerden hadden nog geen formeel besluit over Palestina genomen. Er zou een vredesconferentie plaatsvinden in het Italiaanse San Rome waar de grote machten zouden beslissen of Engeland het mandaat zou krijgen over het Heilige Land. Eliëzer leed daardoor aan slapeloosheid en verloor zijn eetlust en ijsbeerde door het huis. Toen het nieuws officieel was kon hij zijn vreugde niet op en moest hij het goede nieuws in eigen persoon door heel Jeruzalem rondbazuinen. En toen de Britse Hoge Commissaris voor Palestina was benoemd, raakte Ben Jehoeda bijna buiten zinnen van opwinding. Toen Sir Herbert Samuel[11] naar een synagoge in de oude stad van Jeruzalem ging, toonde hij dat het geloof van zijn voorvaderen in ere had gehouden. Hij had uit de Tenach gelezen uit de rol van Jesaja 40:1 “Troost, troost mijn volk, zegt jullie God”. Een van zijn eerste besluiten was de kroon op het levenswerk van Eliëzer ben Jehoeda, Hij verklaarde dat er vanaf heden in het land drie officiële talen zouden zijn: Engels, Arabisch en Hebreeuws.

Toen Chaim Weizman naar Jeruzalem kwam, vertelde Eliëzer Chemda van het diepgaande gesprek met hem, die samen met het Russische blok lijnrecht tegenover Herzl en Ben Jehoeda had gestaan tijdens de discussie over Oeganda en iets later met Louis Brandeis een “principestrijd” had gevoerd. Wat Weizman stak en waardoor hij bij Eliëzer aandrong een derde Appèl te schrijven was diens teleurstelling dat er zo weinig Joden van plan zijn om de galoet achter zich te laten en naar Erets Israël terug te keren. Dat was vooral ook door gebrek aan durf. “In het getto was het bepaald ook geen rozengeur en maneschijn, maar daar zijn geen Arabieren of Britse soldaten die hen onder vuur nemen.” Doch als ze al deze stormen de baas zouden kunnen, dat er vast en zeker een Joodse staat zou komen. Eliëzer zou door zijn vermoeidheid niet verder komen dan tien regels, en stierf in het Hadassa ziekenhuis nadat hij daar vanwege ademsnood was opgenomen, omringd door bijna het hele gezin. Op zijn laatste reis begeleidden bijna 30.000 Joden zijn lichaam naar het graf. Orthodoxe en niet-orthodoxe Joden, liepen mee in de begrafenisstoet. Vandaag de dag heeft bijna iedere Israëlische plaats een straat naar hem vernoemd, maar zijn grootste erfenis is wel dat miljoenen mensen in en buiten Israël nu vloeiend Ivriet spreken.[12]

In 1922 overleed hij terwijl hij werkte aan het zesde deel van zijn woordenboek.

clip_image011

Overal in het land Israël werd intussen door een nieuwe generatie Hebreeuws gesproken.

Wat niet in de biografie is opgenomen, doch wat ik ‘toevallig’ op internet vond, is dat Eliëzer Ben-Jehoeda in 1921 met zijn echtgenote op bezoek moet zijn geweest in Rotterdam, waar hij een bezoek brengt aan de margarinefabrikant Samuel van den Bergh [1864-1941], getuige deze foto: achter de stoel rechts:

clip_image013

Na zijn dood is zijn werk door anderen voortgezet. Uiteindelijk zou het werk, dat in feite een encyclopedie van het Hebreeuws is, zestien delen gaan omvatten.
https://archive.org/details/BenYehuda.HebrewDictionary

In zijn dissertatie aan de UVA Schets der ontwikkeling van het Hebreeuws tot moderne omgangstaal (1951) vat Henri Maurits Cohen het ontzaglijke levenswerk van Eliëzer ben Jehoeda krachtig samen: ‘’1) Verbreiding van een taal, die niet meer gesproken werd, onder een geheel volk, dat alle talen van de wereld sprak, behalve zijn eigen taal. 2). Het scheppen van al de voorwaarden, vereist voor het maken van een taal, die ongeveer 2000 jaar lang niet meer gesproken was, tot een spreektaal, die geschikt was voor alle levensbehoeften, zoals deze zich in de 19de en 20ste eeuw hadden ontwikkeld.’’[13]

Tijdens het lezen van de biografie van Eliëzer ben Jehoeda bedacht ik me, dat hij vast ook geweten moet hebben van Christ Church vlakbij de Jaffa-Gate in de oude stad en daar menigmaal langs moet hebben gelopen. Uit mijn boekenkast plukte ik het boek ’A Prophetic Property’ van Kelvin Crombie: Celebrating 150 years of CMJ’s work on Number 82 Prophets Street in Jerusalem (2012)

clip_image015

Weinig gebouwen zijn zo nauw verbonden geweest met de geschiedenis van het moderne Jeruzalem als die gekocht door Joseph Barclay voor de London Jews Society (tegenwoordig Church Ministry among the Jews: CMJ) in 1863. Bekend als het Sanatorium was het een van de eerste woningen buiten de muren van Jeruzalem. Prominente persoonlijkheden uit Jeruzalem, zoals Conrad Schick en de arbeiders van het Palestine Exploration Fund (Warren, Condor en Kitchener) werden er allemaal mee geassocieerd.

Een gezamenlijk Engels/Pruisisch bisdom werd opgericht in 1841, op initiatief van koning Frederik Willem IV van Pruisen. De eerste bisschop was een voormalig joodse rabbijn, Michael Solomon Alexander, die was gaan geloven in Jezus terwijl hij Hebreeuws in Engeland doceerde. De bouw van Christ Church, de zetel van het bisdom, werd niet voltooid toen de eerste joodse bisschop Michael Solomon Alexander in 1845 stierf, mogelijk als gevolg van een stressvol leven. Omstreeks de tijd dat hij aan een hartaanval stierf, gaf de Turkse sultan toestemming voor de bouw van een ‘plaats van aanbidding’. Alexanders opvolger, bisschop Samuel Gobat (1179-1879), wijdde vervolgens in 1849 deze eerste protestantse kerk in het Midden-Oosten in. Daaruit kwamen weer andere kerken en gemeenten voort, evenals educatief werk en medische instellingen.

Doch wat schetste mijn verbazing? Het motief van Baron Edmund de Rothschild voor de financiering van zijn projecten: de angst dat honderden Joodse vluchtelingen tijdens de eerste aliyah die daar een schuilplaats vonden bij de ‘Conversionists’, bij de missionarissen! Hoe ironisch!

Toen het nieuws van de pogroms in Rusland in 1881 uitbrak en doordrong in het Westen, werd door een aantal ‘christen zionisten’ in het Mansion House in Londen, het Syrian Colonization Fund opgericht en werd er geld ingezameld voor ene Joodse nederzetting in Syrische provincie van Turkije (Syrië, Libanon, Israël en Palestijnse gebieden en Jordanië).
Ironisch genoeg werd door de joodse filantropen geen geld opgehaald voor de vluchtelingen om naar Turks Palestina te reizen. Verschillende vertegenwoordigers van Hovevei Zion [van Leon Pinsker] hadden Barons de Rothschild en Hirsch eerder tevergeefs benaderd voor hulp. Deze prominente Joodse filantropen vermoedden dat al het geld besteed aan het helpen van een Joodse migratie naar Palestina een verspilde investering was.

Het was Hermann Friedlander[14], een CMJ-werker uit Jeruzalem die zich ontfermde over de Russische vluchtelingen die via schepen vanuit Odessa, via Constantinopel, Alexendria en Port Said naar Jaffa kwamen. Daar bracht hij ze eerst onder bij Mr. Moritz Hall[15] en vervolgens bij het CMJ Sanatorium in Jeruzalem. Wat volgde, waren sterke reacties vanuit het Joodse leiderschap tegen de associatie van de vluchtelingen en de CMJ instituties.

In haar boek over The Bilium (1979), schrijft Shulamit Laskov[16] Niet weinigen hadden hulp nodig van de Engelse missie en kregen er werk en andere welzijnsdiensten, terwijl de assistentie niet afhankelijk was van de bekering van religie. De rabbijnen vonden echter geen manier om de vluchtelingen te steunen van de gelden van de Haluka (Distributie) en dus kwamen de rabbijnen … van de Ashkenazische gemeenschap tot de conclusie dat de vluchtelingen geen keus hadden. Ze lieten ook werken in de missie toe.

In zijn boek Two Rothschilds and the land of Israel (1978), schrijft Simon Schama: “Het is waar dat een van de redenen van Edmond om enige suggestie van massamigratie uit Rusland te betreuren, het vage gekke idee was, dat achter de campagne voor vestiging in Palestina de sinistere krachten schuilden van Engelse missionarissen die opzettelijk nietsvermoedende migranten naar orientaalse wanhoop lokten en vandaar naar een eenvoudige conversie? “[17] p.76

Deze veroordeling werd gesteld door Rothschild in een brief aan Samuel Hirsch, directeur van Mikve Israel: “Deze beweging is naar mijn mening gevestigd, met de aanmoediging van de Engelsen, die heel goed wisten, dat wanneer deze mensen naar Eretz Israël zouden komen, uitgehongerd tot stervens toe en berooid, zouden ze gemakkelijk spel zijn voor de zendelingen. “

Rothschild was goed op de hoogte van de activiteiten van CMJ in Jeruzalem. In 1854 stuurde zijn vader James Albert Cohn naar de stad om Joodse instellingen op te richten die met die van CMJ wedijverden. De jonge Edmond vergezelde Cohn tijdens deze reis, omdat Cohn zijn mentor was.

Yehuda Slutsky[18] heeft geschreven dat het koloniseringsplan “in het begin ingestort zou zijn … ware het niet dat de baron Edmond de Rothschild van Parijs hen had geholpen … die de meesten onder zijn hoede nam.”

Het is daarom duidelijk dat CMJ, door de Joodse vluchtelingen bij te staan en daarmee een Joodse reactie op te wekken, een ondersteunende rol heeft gespeeld bij het leggen van de fundamenten voor het moderne herstel van Israël. En veel hiervan is gebeurd als gevolg van de operaties in het Sanatorium op de Profetenstraat in Jeruzalem![19]


[1] https://www.scribd.com/document/142562893/Tongue-of-the-Prophets-The-Life-Story-of-Eliezer-Ben-Yehuda

[2] De naam “Acre” van Jean (1271-1307) is overigens afgeleid van haar geboorteplaats Akko in het Heilige Land toen haar ouders Eduard van Engeland en diens vrouw Eleonora van Castilië op kruistocht waren. Kort na haar geboorte vertrok het paar uit het Heilige Land.

[3] https://www.timesofisrael.com/with-spy-sarah-aaronsohns-suicide-israeli-history-was-rewritten-claims-author/

[4] The NILI Spy Ring, The Story of the Jewish spy ring that helped the British Army capture Palestine during WWI: https://www.youtube.com/watch?v=dPBg2soXORU

[5] https://jewsforjesus.org/blog/joseph-rabinowitz-and-the-messianic-movement-the-herzl-of-jewish-christianity/

[6] De JCA werd op 11 september 1891 opgericht door baron Maurice de Hirsch en had tot doel de massale emigratie van Joden uit Rusland en andere Oost-Europese landen te vergemakkelijken door ze in te vestigen in landbouwkolonies op grond aangekocht door de commissie, met name in Noord-Amerika (Canada en de Verenigde Staten) en Zuid-Amerika (Argentinië en Brazilië).

[7] Otto Warburg (20 juli 1859 – 10 januari 1938), was een Duits-Joodse botanicus. Hij was ook een opmerkelijke expert in industriële landbouw, evenals een actief lid van de zionistische organisatie (ZWO). Van 1911-21 diende hij als de president van de ZWO. Voor meer info: http://zioscience.wixsite.com/zioscience/single-post/2016/1/14/Otto-Warburg-a-forgotten-Zionist

[8] genoemd naar de Bijbelse figuur Bezalel (Ex. 31:1-5), die door Mozes werd benoemd om toezicht te houden op het ontwerp en de bouw van de tabernakel (Exodus 35:30).

[9] Maurice Wertheim (February 16, 1886 – May 27, 1950) was an American investment banker, chess player, chess patron, environmentalist, and philanthropist. Wertheim founded Wertheim & Co. in 1927.

He married Alma Morgenthau in 1909, and had three daughters, Josephine (b. 1910), historian Barbara W. Tuchman (1912-1989), and Anne (b. 1914).

[10] Deze zou als eerste Jood voor het Hooggerechtshof worden voorgedragen.

[11] Samuel groeide op in Londen. Met 18 jaar werd hij actief als liberaal en in 1902 werd hij parlementslid voor de Liberal Party. In 1910 werd Samuel als eerste niet-bekeerde jood minister in het Verenigd Koninkrijk, eerst als postminister, later als minister van binnenlandse zaken. Zijn ministerschap eindigde toen de liberale partij in 1916 in twee fracties uiteenviel en Lloyd George premier werd.

[12] https://www.digibron.nl/search/detail/0134b4483d24b7e9f2cb8c3e/liefde

[13] http://www.barttrouwborst.nl/wp-content/uploads/2014/05/recensieprofetenmond.pdf

[14] Deze Friedlander heeft nog poging gedaan de schrijver van het Hatikva (Naphtali Zvi Imber 1856 -1909) de claims van Jesjoea uit te leggen. Imber had toen gezegd: Mijn hart is overwonnen door het Evangelie [tijdingen], maar mijn hoofd is het er niet mee eens.

https://messianicjewishhistory.wordpress.com/2014/12/22/otdimjh-onthisday-21-december-1878-naphtali-imber-writes-the-words-for-hatikvah-the-hope-national-anthem-of-the-state-of-israel/

[15] Aan de westkant van Auerbach St. in Jaffa ligt het Jerusalem Hotel. Net voorbij het is een van de houten Amerikaanse huizen die in 1867 werd gekocht door de LJS (London Jews Society) en het centrum werd van hun activiteiten in de stad onder leiding van Moritz Hall, een Joodse gelovige in Jezus, die de zendingsactiviteit in de Duitse kolonie leidde en ook Joodse First Aliya-immigranten hielp. Moritz was de eigenaar van het Du Parc Hotel – zo genoemd vanwege de aangrenzende Baron Plato Von Ustinov’s Garden.

In 1878 had de in Rusland geboren Baron Plato Von Ustinov, een bijbelgelovige protestantse christen en de grootvader van acteur Peter Ustinov, die Beit Immanuel kocht. Baron Ustinov verleende medische zorg aan enkele van de eerste Aliya-immigranten. Een deel van dit gebouw werd het Hotel du Parc dat wordt beheerd door de tweede vrouw van Ustinov. De Duitse keizer Kaiser Wilhelm II verbleef hier op 27 oktober 1898 tijdens zijn bezoek aan Jeruzalem. http://www.israelandyou.com/revisiting-the-american-german-colony-jaffa/

[16] Zij was in 1916 geboren in Den Haag. Haar vader, Peretz Lain, werkte voor het Joods Nationaal Fonds in Nederland en toen het hoofdkantoor naar Jeruzalem verhuisde, volgde de familie het voorbeeld en vestigde zich daar in 1922.

[17] P. 76. In an attempt to rectify Zionist history, Simon Schama has re-examined the role of Baron Edmond de Rothschild and his son James in the Jewish settlement of Palestine–and, inseparably, the record of the two agencies they set up to channel their philanthropic contributions into specific projects. Voor twee reviews zie: https://www.kirkusreviews.com/book-reviews/simon-schama/two-rothschilds-and-the-land-of-israel/ en https://www.commentarymagazine.com/articles/two-rothschilds-and-the-land-of-israel-by-simon-schama/

[18] Geschiedenis van het land Israël tot 1880 (Pocket Pocket Library 1973), p. 12

[19] Baron de Rothschild Responds, uit A Prophetic Property, p. 30

4 reacties

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.