Is Vladimir Poetin de boze dictator ‘Gog’ uit de bijbelse profetie?
Is Vladimir Poetin de boze dictator ‘Gog’ uit de bijbelse profetie? Hij noemde Amerika ‘satanisch’ – nu waarschuwt Biden dat Poetin ‘Armageddon’ riskeert. Dat is de kop van een artikel van Joel C. Rosenberg[1] in AllIsraelNews
van 7 Oktober 2022.
Terwijl Poetin 70 wordt, legt hij in zijn ‘The Rosenberg Report’ uit waarom hij ‘de gevaarlijkste man op aarde’ is.
Een vraag die hem in de loop der jaren herhaaldelijk door christenen is gesteld: is Vladimir Poetin “Gog”, de boosaardige dictator waarvan in Ezechiël 38 en 39 wordt geprofeteerd, die een alliantie vormt met Iran, Turkije en andere landen om in de “laatste dagen” binnen te vallen? Israël?
De belangstelling voor deze bijbelse profetieën is afgelopen jaar enorm toegenomen. Een reden is deze foto:

Russian President Vladimir Putin, Iranian President Ebrahim Raisi and Turkish President Tayyip Erdogan, in Tehran, Iran July 19, 2022. (Photo: President Website/WANA/Handout via REUTERS)
In september 2022 had Poetin opnieuw een ontmoeting met de president van Iran. Waarom? “Rusland en Iran leggen de laatste hand aan een nieuw belangrijk … verdrag dat de bilaterale betrekkingen zal verheffen tot het niveau van strategisch partnerschap”, zei Poetin. Betekent dit dat de “Oorlog van Gog en Magog” op handen is? Nee. Maar nooit in de 2600 jaar sinds Ezechiël profeteerde, hebben we Rusland en Iran zo’n alliantie zien vormen.
Betekent dit echt dat Poetin “Gog” is? Het is te vroeg om conclusies te trekken. Maar het is redelijk om te zeggen dat Poetin “Gog-achtig” is. Misschien haalt hij zijn 71ste verjaardag niet. Misschien is hij verslagen in Oekraïne en omvergeworpen in Moskou.
Onder groepen christenen wordt al gauw de vergelijking gemaakt met de profetie over Gog-Magog in Ezechiël 38-39 en Openbaring 20. Zelfs voor iemand als Benjamin Hoogterp (een milde preterist) is die profetie die aan de nieuwe hemel en aarde voorafgaat nog niet vervuld.
Nu zijn er inmiddels ook genoeg exegeten, die terecht aantonen dat de koppeling of associatie van het Hebreeuwse woord Rosj in Ezek. 38:2 met Rusland op een misvatting berust. Rosj betekent immers eenvoudig ‘hoofd- of oppervorst’. In dit vers is hij het hoofd van Mesech en Tubal (twee zonen van Jafet, die zelf één van de drie zonen van Noach is). Maar nee, Mesech staat niet voor Moskou en Tubel niet voor Tobolsk! Zij zijn met zekerheid gelokaliseerd in centraal en oostelijk Anatolia als een Kaukasisch bergvolk en zuid oosten van de Zwarte Zee. Rosj of Rosh is evenmin een eigennaam, zoals Wilhelm Genesius in de 1830s beweerde, en Brown-Driver-Briggs bevestigden in hun Lexicon. Vergelijk Rosj Hasjana, het joodse najaarsfeest, dat begin van het jaar betekent.
Prof. Edwin Yamauchi heeft in 1982 een bijzonder speciaal boekje gepubliceerd: Foes from the Northern Frontier – Invading Hordes from the Russian Steppes, waarin hij de vraag stelt of er bijbelse verwijzingen zijn naar wat wij nu Rusland noemen. Zijn antwoord is ja, maar de verwijzing van Ezechiël naar Rosj en Mesech zijn dat zeker niet! In Jeremia 51:27 worden de koninkrijken van Ararat, Minni en Ashkenaz opgeroepen te strijden tegen Babel. Ararat kennen wij als het gebied van de Uratrians en Armenië. De Minni waren bij de Assyriërs bekend als de Mannai en woonden in het gebied ten Zuiden van her Meer Urmia in huidig Noord-West Iran. Ashkenaz wordt al in Gen. 10:3 genoemd. Zij zijn dankzij de naam in het Akkadisch – Ishkuza – geïdentificeerd als de Scythen. Volgens de goed geïnformeerde Griekse historicus Herodotus waren zij nomadische stammen van de Russische steppen, en woonden sommigen van hen in de Oekraïne, ten Noorden van de Zwarte Zee en anderen ten Oosten van de Kaspische Zee.
Deze Scythen nu zijn volgens Yamauchi toch echt de stammen, waarnaar Jeremia verwees ‘als vijanden uit het Noorden’. De Scythen-hypothese is een tijdje losgelaten, nadat begin 20e eeuw twijfel was gezaaid over de betrouwbaarheid van Herodotus. Nieuwe archeologische vondsten van vooral hun pijlpunten, hebben Herodotus weer weten te herwaarderen.
Bij Gomer moet gedacht worden aan Turkije zoals ook Walid Shoebat in zijn boek God’s war on Terror beweert,[2] in het land van de Cimmerians.
Bovenstaande conclusies lees ik ook in het boeken Thora, Evangelie en Koran en De Grote Finale van Anton Wessels, die er een heel hoofdstuk aan wijdt: Ezechiël: God en mens; God en Gog.
Flavius Josephus (ca. 37-103) en de christelijke kerkvader Hïeronymus (ca. 347-420) identificeerden Gog en Magog ook met het nomadenvolk van de Scythen, die in 626 vC. Met hun inval in West-Azië een uitval doet tot in Egypte toe welke grote ontzetting in Syrië en Israël veroorzaakt. Zij rijden op paarden, zijn krijgszuchtig en technisch vergevorderd. Het volk is oorspronkelijk afkomstig uit Centraal-Azië en stichtten een rijk dat zich zo ongeveer uitstrekt van wat nu Bulgarije is tot de Kaukasus (700-200 vC). De naam Gog herinnert ook aan koning Gyges van Lydië uit de 7e eeuw vC, die van 680-650 vC regeerde en die een belangrijke rol in West-Azië speelde. Hij kreeg van het orakel van Delphi erkenning voor zijn machtsovername. Herodotus vermeldt, dat hij geschenken naar het heiligdom in Delphi heeft gestuurd.[3]
Anton Wessels duidt Gog en Magog als symbolische namen voor de archetypische vijand, een mythische anti-goddelijke macht, die tegen God en zijn volk, zijn gemeente opstaat.
Anton Wessels vraagt: Maar hoe maakt God een einde aan hen? Door een apocalyptische vernietiging te organiseren? Door hen te bestrijden om de geest van de Shock and Awe doctrine van George Bush die tijdens de Golfoorlog in 2003 in Irak werd toegepast? … Wat er werkelijk gebeurt is dat de legers van Gog hun wapens tegen elkaar keren: Ik laat het zwaard tegen het zwaard keren (Ez. 38:21). Zij maken een eind aan zichzelf. Dat is de wijze waarop deze apocalyptische hoofdstukken moeten worden gelezen en verstaan, haast als een spotprent, waar de spot wordt gedreven met al dat macho denken, met machthebbers die denken de wereld in hun macht te hebben. Die hoon en spot klinken ook door in de naoorlogse opruimingsactie na de strijd tegen Gog: Dan komen de inwoners van Israël uit hun steden en steken de brand in de wapens: schild en rondas, bogen en pijlen, knotsen en speren. Zeven jaar lang stoken zij daarmee hun vuren!
Al die interpretaties over een te verwachten oorlog van Gog en Magog komen volledig op losse schroeven te staan, als we ons verplaatsen in de tijd en context van Ezechiël zelf en aansluitend in de tijd van de Perzen in de tijd van koningin Esther, zoals James Jordan en Gary DeMar hebben gedaan en door tevens de juiste Perzische vorsten en personages te identificeren en te matchen met hun titels.
Gog-Magog in het licht van het Boek Esther
In zijn boek Why the End of the World is Not in Your Future[4] weerlegt Gary DeMar allerlei pogingen waarin de profetie over Gog-Magog in Ezechiël 38-39 zou verwijzen naar moderne naties, die Israël zullen aanvallen. Er wordt dan gezegd, dat er in de geschiedenis geen gebeurtenis is geweest die met de details van die twee hoofstukken overeenkomen. James B. Jordan echter onderbouwt, waarom hij gelooft, dat we die echter wel kunnen vinden en wel in het boek Esther, waar we lezen over een samenzwering om de Joden te plunderen, dat echter als een boemerang hen zelf zou treffen. In Esther lezen we dat het Perzische rijk zich uitstrekte van India tot Cush, 127 provincies in totaal (Esther 8:9). Ethiopië (Cush) en Perzië worden vermeld in Esther 1:1, 3 en in Ezechiël 38:5: Bij hen zijn Perzen, Cusjieten en Puteeërs, allen met schild en helm. De andere naties waren gevestigd in de geografische grenzen “van India tot Ethiopië” in de “127 provincies” waarover Ahasveras regeerde (Esther 1:1). Met andere woorden, het expliciete idee dat de Joden werden aangevallen door mensen uit alle provincies van Perzië zijn in beide passages. De door Ezechiël opgesomde naties maakten deel uit van het Perzische rijk van zijn tijd! De belangrijkste tegenstander van de Joden in Esther is Haman, “de zoon van Hammedatha de Agagiet”. In de Eerste Targum op Esther, een Aramese vertaling van de Hebreeuwse Bijbel, staat het volgende: „De mate van het oordeel kwam voor de Heer van de hele wereld en sprak aldus: Is de goddeloze Haman niet gekomen van Susa naar Jeruzalem om de bouw van het huis van uw heiligdom te verhinderen?”[5] Een Agagiet is een afstammeling van Amalek, een van de hardnekkige vijanden van de mensen van God. In Numeri 24:20 lezen we: “Amalek was de eerste van de volken, maar zijn einde zal vernietiging zijn.” De uitdrukking “eerste van de volken” brengt ons terug naar de eerste hoofdstukken van Genesis, waar we lezen over “Gomer”, “Magog”, “Tubal” en “Meshech” en hun vader Jafeth (Gen.10:2), de belangrijkste vijandelijk naties die een prominente rol spelen in Ezechiël 38 en 39. Haman en zijn tien zonen zijn de laatste Amalekieten die in de Bijbel voorkomen. In Numeri 24:7 vertaalt de Septuaginta (LXX) “Agag” als “Gog”. Een laat manuscript van Esther 3:1 en 9:24 verwijst naar Haman als een ‘Gogite’.[6] Agag en Gog lijken erg op elkaar in hun Hebreeuwse spelling en betekenis. Agagiet betekent “Ik zal overstijgen”, terwijl Gog “berg” betekent. Een cursief Hebreeuws manuscript identificeert Haman als „een Gogite”.
Er is nog een verband tussen Haman de Agagiet in Esther en Gog in Ezechiël 38-39. Volgens Ezechiël 39:11 en 15 zal de plaats waar het leger van Gog is begraven bekend staan als de vallei van Hamon-Gog, en volgens vers 16 zal de nabijgelegen stad bekend worden als Hamonah.” Het woord ‘hamon’ in Ezechiël wordt in het Hebreeuws bijna precies hetzelfde gespeld als de naam Haman. . . . In het Hebreeuws hebben beide woorden dezelfde ‘drieletterlijke wortel’ (hmn).” Haman is het “opperhoofd” van een multinationale strijdmacht, die hij uit de 127 provincies verzamelt met de aanvankelijke toestemming van koning Ahasveros om zijn doodsvijand – de Joden – uit te roeien (Ex. 17:8-16; Num. 24:7; 1 Sam. 15:8; 1 Kron. 4:42-43; Deut.25:17-19).
Vergelijk deze woorden: “Koning Ahasveros bevorderde Haman, de zoon van Hammedatha de Agagiet, en bevorderde hem en vestigde zijn gezag over alle de vorsten die bij hem waren’ (Esther 3:1; zie ook 1:3). Het hebben van „gezag over alle vorsten die bij hem waren” maakt hem tot een „hoofdprins of -vorst”. In Esther 3:12 lezen we hoe Haman wordt beschreven als de leider van de satrapen, gouverneurs en vorsten. Het belang van deze titel identificeert de “hoofdvorst” in Ezechiël 38:2–3 en 39:1 als Haman.
Ezechiël schrijft dat de troepen die zich hebben verzameld om tegen Israël te strijden, op zoek zijn naar zilver, goud, vee en goederen (Ezech. 38:12-13). De Joden die naar Jeruzalem waren teruggekeerd, brachten zilver, goud, goederen en vee met zich mee (Ezra 1:4-11; 2:69; 5:14; 6:5; 7:15-16, 18, 22; Neh. 7:71-72), dezelfde items die door Ezechiël worden genoemd. Haman belooft ‘tienduizend talenten zilver te betalen in de handen van hen die de zaken van de koning behartigen, om in de schatkist van de koning te leggen’ (Esther 3:9; zie ook 3:11; 4:7; 7:4 ). Waar was Haman van plan het zilver te halen om de koning te betalen? Van de Joden die eerder met deze waardevolle goederen naar Israël waren teruggekeerd. “En de koning zei tegen Haman: ‘Het zilver is van jou, en ook van het volk, om ermee te doen wat je wilt’ (3:11). Het doel van Haman was “hun bezittingen als buit in beslag te nemen” (Esther 3:13). Hij geloofde dat de Joden een gemakkelijke prooi zouden zijn, aangezien ze geen staand leger hadden en ze bezig waren hun verdedigingswerken te herstellen.
Wordt de “Gouden Regel van Interpretatie” wel gevolgd door hedendaagse profetieschrijvers zoals Grant R. Jeffrey, als het gaat om “niet-ommuurde dorpen”? (Ezech. 38:11). Hij zegt: “Het is interessant om op te merken dat tijdens het leven van Ezechiël en tot het jaar 1900 vrijwel alle dorpen en steden in het Midden-Oosten verdedigingsmuren hadden. Ezechiël had nog nooit een dorp of stad gezien zonder verdedigingsmuren. Maar in onze tijd is Israël een ‘land van niet-ommuurde dorpen’ om de eenvoudige reden dat moderne oorlogstechnieken (bommen en raketten) stadsmuren irrelevant maken voor verdediging. Dit is nog een aanwijzing dat zijn profetie betrekking heeft op onze moderne generatie. . . . Ezechiëls verwijzing naar ‘veilig wonen’ en ‘zonder muren . . . noch tralies noch poorten’ verwijst precies naar de huidige militaire situatie van Israël, waar ze veilig woont vanwege: haar sterke gewapende verdediging en waar haar steden en dorpen geen muren of verdedigingsbalken hebben. De profeet had nog nooit een stad zonder muren gezien, dus hij was verbaasd toen hij in een visioen Israël in de toekomst zonder muren zag wonen. Ezechiël leefde in een tijd waarin elke stad ter wereld enorme muren gebruikte voor militaire verdediging.”[7]
Echter: Israël leeft tegenwoordig niet “in rust” en is niet “veilig” (Ezech. 38:11) en Israël is een natie van muren. Sinds 2006 heeft de Israëlische regering meer dan 435 mijl aan muren gebouwd in Israël. In Esther leren we dat er Joden waren die in relatieve vrede leefden in “niet-ommuurde steden” (9:19, NBG) toen Haman tegen hen samenspande. Israëls tegenstanders in Ezechiël zouden “optrekken tegen het land van de niet-ommuurde dorpen” (Ezech.38:11). Het Hebreeuwse woord perazah wordt gebruikt in Esther 9:19 en Ezechiël 38:11. Jeffrey vergist dus zich in zijn bewering dat “Ezechiël nog nooit een dorp of stad had gezien zonder verdedigingsmuren.” Buiten de grote steden leken ze heel gewoon te zijn. Nebukadnezar zou de koninkrijken van Kedar en Hazor hebben verslagen (Jer. 49:28-32): “Ze hebben geen poorten of grendels” (vers 31). Merk op hoe de taal bijna identiek is aan wat we lezen in Ezechiël 38:8-13, wat aantoont dat Ezechiël, zoals Jeremia beschrijft de toestanden zoals die in hun tijd bestonden: “Rennen, vluchten! Woon in de diepten, o inwoners van Hazor’, verklaart de Heer; “Voor Nebukadnezar, de koning van Babylon, heeft een plan tegen u gesmeed en een plan uitgedacht [Esther 8:3; 9:25] tegen u. Sta op, trek op tegen een volk dat gerust is, dat veilig leeft’, zegt de Heer. “Het heeft geen poorten of tralies; ze wonen alleen. En hun kamelen zullen tot plundering worden, en de veelheid van hun vee tot buit. ..”
Hoe verzoenen we de Joden die de buit in Ezechiël (39:10) grijpen en “hun handen niet op de buit leggen” in Esther (Esther 9:12, 15-16)? Het feit dat in beide passages over plundering wordt gesproken, is veelbetekenend om een parallel tussen de twee verslagen te zien. Ezechiël beschrijft één aspect van wat er met de plundering werd gedaan. Het werd gebruikt voor een nationale zaak, waarschijnlijk om te helpen bij de wederopbouw van de tempel na de ballingschap en de stadsmuur. Esthers verslag kan erop wijzen dat de buit niet door individuen mocht worden genomen en gebruikt: „zij hebben de buit niet in handen gehad.”
Ik las onlangs de column van het Reformatorisch Dagblad van 27 december 2021, waar melding werd gemaakt van ‘het goede voornemen’ van Iran om in 2022 nu toch echt Israël van de kaart te vegen. “Op Telegram en Twitter dreigt de Rode Garde het Israëlische nucleaire complex in Dimona op te blazen… Een begeleidend filmpje laat een serie explosies in de woestijn zien tijdens de “17e Oefening van de Grote Profeet”, waarbij Iraans strijdkrachten met drones en ballistische raketten een aanval op Dimona simuleren.” Toen dacht ik: “Nu de gevreesde dreiging van Poetin om Oekraïne binnen te vallen, toch waarheid is geworden, moeten we nu ook daadwerkelijk vrezen voor deze dreiging vanuit Iran?” Stelt de oorlog met andere woorden nog niets voor vergeleken met wat we nog vanuit Iran, Syrië en Libanon moeten verwachten, landen die overigens ook Rusland bevriend zijn?
Is het dan toch God zelf die deze dramatische ontwikkelingen zelf in gang zet, zoals Hij in Ezek. 38: 4 zegt: “Ik zal u omkeren, Ik zal haken in uw kaken slaan en Ik zal u doen uittrekken: u, met heel uw leger, paarden, ruiters, allen uitmuntend gekleed, een grote strijdmacht met grote en kleine schilden, die allen het zwaard hanteren.” Maar dan staat er: “Bij hen zijn Perzen, Cusjieten en Puteeërs, allen met schild en helm.” Geen Russen dus en zelfs geen Turken, maar wel Iraniërs, Nubiërs en Libiërs. Maar wie zijn dan degenen die rustig en onbezorgd wonen, die allen zonder muur en grendel wonen en geen poorten hebben? Dat rijmt dan weer niet is met onze tijd of situatie.
Maar staat Hij uiteindelijk niet aan de basis van alle onheil en oordeel, zoals Itzhak Shapira in zijn boek Besorah according to Covid-19 stelt met zijn citaat van Jesaja 45:7, dat begrepen moet worden dat God zelf uiteindelijk de bron is van onheil: Ik formeer het licht en schep de duisternis, Ik maak de vrede en schep het onheil; Ik, de HEERE, doe al deze dingen.
Of moeten we niet aan een Gog-Magog oorlog denken, maar eerder aan de beschrijving van de vijfde Bazuin, als een engel wordt bevrijd uit de put van de afgrond: Abaddon (in het Hebreeuws) of Apollyon (in het Grieks): de verwoester die geopenbaard wordt als de koning of aanvoerder van de nieuwe wereldorde en militaire kracht? Zo vertelde een vriendin mij, dat Poetins naam PTN in Ancient Hebrew Lexicon Definitions slang betekent: van de afgrond!

Gevaar van apocalyptische politiek
Zoals in mijn vorige blog reeds aangekondigd, ben ik met de uitwerking bezig van gegroeide overtuigingen n.a.v. cursussen over het Boek Openbaring met in mijn achterhoofd de waarschuwing van wijlen opperrabbijn Jonathan Sacks voor de politiek gevolgen waartoe het dualisme in apocalyptiek kan leiden, zoals we eerder gezien hebben bij Ronald Reagan en George Bush, scherp in beeld gebracht door Michael Baigent in het boek De race naar Armageddon: een controversiële kijk op het einde der tijden? Waarin hij de invloed aantoont van boeken van Hal Lindsey op de Koude Oorlog, zoals The 1980s: Countdown to Armageddon, dat een blauwdruk werd voor Reaganism en ‘rechtse politiek van patriotisme en conservatief christendom.’ Reagans branding van de Sovjet-Unie als het ‘Evil Empire’ te midden van de dreiging van een nucleaire oorlog, leek voor velen rechtstreeks uit Openbaring te vloeien en op te roepen tot een eindeloze Amerikaanse wapenopbouw.

In zijn boek “Niet in Gods Naam“[8] waarschuwt Sacks voor het gevaar van apocalyptische politiek als meest desastreuze vorm van wat hij pathologisch dualisme noemt. Dit leidt nl. tot een geradicaliseerd groepsonderscheid tussen een Wij en een Zij omdat het Wij gezien werd als door en-door goed en het Zij als door-en-door kwaad. De oorzaak hiervan benoemt Sacks als “cognitieve dissonantie”. Eenvoudig gezegd: het ondraaglijke onvermogen om de wereld zoals die zich voordoet te laten rijmen met de wereld zoals die zou moeten zijn. Deze gedachte is in de grond onverenigbaar met het geloof in één God. Voor Joden was dat destijds de spanning tussen de verwereldlijking van de tempeldienst en de priesters enerzijds en de hoge eis van zuiverheid die men in de Torah las anderzijds. Voor christenen in de eerste eeuwen lag de spanning tussen het geloof in de komst van de Messias en de werkelijkheid van een wereld die allesbehalve een vrederijk was. Het lijden in de wereld schreef men toe aan een kwade macht, niet aan een algoede God.
Officieel is dit dualisme verworpen als ketterij. Maar wanneer christenen bijv. spreken over ‘de (wraakzuchtige) God van het OT’ tegenover ‘de (liefdevolle) God van het NT’ duikt toch datzelfde dualisme weer op. Theologisch is er dualisme als er twee tegengestelde, bovennatuurlijke krachten aan het werk worden gezien (‘God en de Duivel’). Maar ook buiten de religies is er dualisme, bv. wanneer geest en lichaam, of het spirituele en het lichamelijke scherp onderscheiden worden. En moreel is er dualisme wanneer goed en kwaad gezien worden als tegengestelde instincten waartussen we moeten kiezen. Dit alles kan ook uitmonden in wat Sacks noemt ‘pathologisch dualisme’, waarbij zo’n tweedeling wordt gebruikt om mensen letterlijk in twee groepen te verdelen. Onder deze stelling legt Sacks een psychologisch vloertje met dank aan de psychoanalyse (p67v). Pathologisch dualisme ontkent “de complexiteit van de wereld, de ambivalentie van de menselijke natuur, de grillen van de geschiedenis en de ultieme onkenbaarheid van God” (p69). Het demoniseert je vijanden, maakt jou tot een slachtoffer en geeft je zo een excuus voor altruïstisch kwaad. Uit de Duitse geschiedenis van voor de oorlog blijkt, dat daar opvallend weinig intellectueel verweer tegenop woog.
Waarin verschilt apocalyptiek fundamenteel van klassieke profetie?
Belangrijk is te beseffen dat apocalyptiek fundamenteel verschilt van de klassieke profetie. Profeten dachten in termen van de normale geschiedenis. Hoewel er misschien tegenslagen en verliezen zijn, zal het volk van God, door te leven volgens de wet en liefde van God, uiteindelijk merken dat gerechtigheid beloond wordt en dat het kwaad zijn eigen nederlaag met zich meebrengt. De profeet is de stem van hoop. De Apocalyps daarentegen is de stem van de wanhoop. De normale geschiedenis is er niet in geslaagd de langverwachte verlossing te bewerkstelligen. Het kwaad is in geen enkel opzicht een instinct binnen in ons, dat we kunnen overwinnen, maar het is een onafhankelijke macht, het werk van satan… De heerschappij van God zal worden hersteld, het kwaad zal worden uitgeroeid en de geschiedenis met al zijn wisselvalligheden en teleurstellingen zal tot een eind komen. Zij gebruikt een fundamentalistische lezing van de Bijbel, beziet de werkelijkheid strikt dualistisch en is bereid de Apocalyps desnoods eigenhandig te ontketenen.
Er zijn ook seculiere vormen van apocalyptisch denken, zoals politiek messianisme; totalitaire democratie, i.t.t. bijv. exodus-politiek.
Apocalyptische politiek is de zoektocht naar revolutie zonder transformatie, naar verandering zonder het trage proces van onderwijs. De politiek gebruikt overwicht i.p.v. overtuiging, dolken i.p.v. debat. Ze versimpelt de waarheid tot de keuze: akkoord gaan of sterven. Een zoektocht naar onmiddellijke verlossing. Apocalyptische politiek faalt altijd, omdat het niet mogelijk is om eeuwigheid te creëren te midden van de tijd, of eenheid zonder dissidentie.
Unveiling Empire: Reading Revelation Then and Now

Van alle boeken die ik inmiddels over Openbaring heb gelezen, werd ik onlangs aangenaam verrast door Unveiling Empire: Reading Revelation Then and Now van het schrijversduo Wes Howard-Brook uit de Seattle in de VS en Anthony Gwyther uit Brisbane in Australië. Onafhankelijk van elkaar heft ieder van hen apart het USS New Jersey slagschip bezocht, toen het respectievelijk in 1988 in de haven van Brisbane en in 1989 in die van Seattle lag. Beiden hebben een commitment “tot de bijbelse oproep om te getuigen tegen de krachten van de dood die ons wenken en verleiden en vóór de levengevende weg van Jezus, die de dood overwint door geweld te aanvaarden in plaats van het toe te brengen.” Hun lezing van Openbaring vloeit voort uit en verdiept deze toewijding aan geweldloos openbaar getuigenis als onderdeel van de taak van getrouw discipelschap.” Want zo ontdekten zij, is het steeds meer de vraag of de boodschappen aan de zeven gemeenten in Klein-Azië wel gemotiveerd werden door vervolging onder keizers Nero en Domitianus, in plaats van de verleidingen om meegezogen te worden in de propaganda en mythen van de ‘the cities of the empire’.
Wat ik zo sterk vind aan hun boek, is dat zij in eerste instantie recht willen doen aan de context waarin Openbaring is geschreven en de profetische boodschap voor toen en daar destilleren. Daarmee zeggen ze tegelijk, dat Openbaring dus niet direct met het oog op onze tijd is geschreven. Zij nemen duidelijk stelling tegen het futurisme (dispensationalisme), maar zij gaan wel na waarom het premillennialisme zo aantrekkelijk is. Tegelijk komen ze wel met een eigen actuele toepassing en vertaling van in feite dezelfde boodschap door de lens van Openbaring en de steden van Klein-Azië destijds naar de realiteit van de steden van nu, bij onze grootmachten, door analyses en onderzoek van bijv. Regeringen in dienst van Global Capital en de exploitatie van de armen door de rijken. De competitie tussen steden en naties voor de klandizie van het Wereldkapitaal. De transformatie van boeren op het platteland naar bedelaars in de stad. De kracht van marketing en media om een valse realiteit of illusie te creëren. Over Hoereren, moorden en afgoderij vandaag. Maar ook over Oikonomia: het herstel van ‘divine economics’.
Daarbij erkennen zij en doen zij ook recht aan het gegeven dat deze Apocalyps van Johannes in een veel langere geschiedenis staat van het apocalyptisch literaire genre, dat teruggaat op Daniël en de boeken van Henoch en die weer op de visionaire beelden in de ballingschapsprofeten van Israël Jeremia, Ezechiël en Twee Jesaja. Daarbij maken zij een belangrijk onderscheid tussen Daniël met zijn oproep voor geweldloos verzet en de Heilige Oorlog en ideologie van de Makkabeeën.
Zoals de titel van hun boek aangeeft, is de context die van het leven in een empire. In de tijd van Johannes het Romeinse Rijk dus. In de profetische boodschappen aan de zeven gemeenten in Klein-Azië ging het erom, dat zij zich teweer zouden stellen tegen de mythen (propaganda) van het imperium die erop gericht waren hen te ver- of misleiden en als de verleiding faalde, volgde de dreiging van geweld. Dat is de ijzeren wet van imperium. Daartegenover stond de wet van de getrouwe volgelingen van het Lam, die bereid waren stand te houden tegen imperium, zelfs als dat hun leven kostte. Openbaring nu zegt, dat alleen zij het einde van het imperium zouden zien. Babylon is gevallen en de parallelle realiteit van het Nieuwe Jeruzalem heeft tegelijk ook een aanvang genomen, ondanks de vraag van de zielen onder het altaar Hoe lang nog?
Een belangrijk boodschap van de auteurs is dat de Wraak aan God toekomt en na de tevergeefse poging (door het openen van de eerste boekrol) om middels plagen de mensheid op te roepen tot bekering er een tweede succesvolle poging volgde (toen Johannes de tweede reeds geopende boekrol moest opeten) na het optreden van de Twee Getuigen. Na het zweren aan God dat chronos (aardse tijd) de kairos (hemelse tijd) niet langer kan tegenhouden, verkondigt de Sterke Engel – op de dag dat de zevende engel de bazuin blaast – dat het geheimenis van God vervuld is. Dat wat Daniel moest verzegelen en niet kon zien, nu dankzij het Lam op Gods Troon wel openbaar is geworden: niet door engelen die plagen veroorzaken, maar profetische getuigen die gedood worden door het imperium, niettemin door God worden opgewekt tot een nieuw leven. ‘This is the conquest that the Lamb made of empire, which subsequent Christians are called to continue in the ongoing-yet-already-won battle between God and empire.’ De Tweede Boekrol die Johannes moest nemen en opeten was zoet als honing in zijn mond, omdat het goede nieuws bevatte dat God nu heerst ondanks de pretenties van het rijk, maar het werd na het eten bitter in zijn buik, omdat de aardse macht van het kwaad voor velen lijden en dood zal blijven veroorzaken. “The conclusion of the second woe does not announce a future coming of God’s reign, but is fulfillment now. The victory of the Lamb has already inaugurated the Endtimes. It is this event that leads to the final trumpet blast, the completion of the messages of the scrolls. All that remains is for people to respond by choosing to live in accordance with the ways of the True Sovereign rather than with the ways of the empire.”
Dit boek wil ons laten zien hoe de laatste tien hoofdstukken van Jesaja bijvoorbeeld een aanklacht tegen een imperium als dat van Rusland wil zijn, en vooral hoe het boek Openbaring ons niet de toekomst voorspelt, maar wel hoe een imperium als dat van het Romeinse Rijk helaas ook vandaag nog werkt en wat christenen zouden moeten doen om ‘uit het rijk te komen’. Het laat zien hoe het Romeinse rijk – met al zijn aanspraken, symbolen en grootsheid – slechts een trieste (en gewelddadige) parodie was op Gods eeuwige koninkrijk.
Zo heeft dit boek nog veel meer praktische en zinvolle inzichten, die nu buiten de scope van deze blog liggen, maar die ik in later in ander verband verder hoop uit te diepen.
Wes Howard-Brook heeft na dit boek nog twee andere verwante boeken geschreven:
“Come Out, My People!”:God’s Call Out of Empire In the Bible and Beyond en
Empire baptized: How the Church Embraced What Jesus Rejected (Second-Fifth Centuries).
In Come Out, My People schetst Wes Howard-Brook een ambitieuze interpretatie van de Bijbel als een strijd tussen twee concurrerende religieuze visies: een religie van het rijk en een religie van de schepping omarmd door de profeten en Jezus.
In deze ingrijpende en transformerende benadering van bijbelinterpretatie presenteert Wes Howard-Brook de Bijbel als een strijd tussen twee concurrerende ‘religies’, niet ‘jodendom’ en ‘christendom’, maar de ‘religie van de schepping’ versus de ‘religie van het imperium’. Howard-Brook laat zien hoe deze twee religies door de hele Hebreeuwse geschriften heen streden om de harten en geesten van de mensen door radicaal uiteenlopende opvattingen te claimen over wie JHWH is en wat het betekent om YHWH’s volk te zijn. In het Nieuwe Testament verkondigde en belichaamde Jezus een van deze opvattingen – de ‘religie van de schepping’ – en hekelde hij de ‘religie van het keizerrijk’. Hoewel hij werd gedood door de handhavers van het rijk, was zijn wederopstanding de definitieve rechtvaardiging van de religie van de schepping. Dientengevolge kunnen degenen die zijn pad volgen geen geweld of overheersing jegens mensen of de schepping in zijn naam accepteren. Hoewel veel recente geleerden de keizerlijke context van het Nieuwe Testament hebben bestudeerd, is dit het eerste boek dat dit thema door de hele Bijbel heen volgt. Als zodanig stelt het een uitdaging voor de toekomst van bijbelstudies, terwijl het ook een nieuw kader definieert voor radicaal discipelschap in onze tijd.
In Empire Baptized laat hij door een studie van de vroege kerkvaders zien hoe het christendom in feite koos voor de religie van het imperium. Dit kwam niet alleen tot uiting in aanpassing aan het Romeinse Rijk na Constantijn, maar ook door de vergeestelijking van Jezus’ profetische boodschap. De gecombineerde invloed van de Griekse filosofie en de Romeinse imperiale sociale structuren verschoof de nadruk van het bevorderen van egalitaire relaties en het transformeren van de wereld naar het doel om iemands ziel te redden.
Met behulp van schrijvers uit Alexandrië (Clement, Origenes en Athanasius) en Noord-Afrika (Tertullianus, Cyprianus en Augustinus) als testcases, traceert Howard-Brook hoe platonische en stoïcijnse filosofie aan de ene kant en de Romeinse keizerlijke cultuur aan de andere kant door deze schrijvers als vanzelfsprekend werden beschouwd bij het creëren van het ‘christendom’. Gebruikmakend van een breed scala aan recente wetenschappelijke studies, probeert Howard-Brook in dit boek het anti-imperiale, aardse en aardse “goede nieuws” van Jezus te scheiden van het imperiale, anti-scheppings-, vrouwenhater en anti-joodse “christendom” dat grotendeels is vervangen door het evangelie.
Howard-Brook besluit met een reflectie over wat het zou kunnen betekenen om het imperiale christendom te verwerpen en de transformerende kracht van het goede nieuws van Jezus te herontdekken voor volgelingen die vandaag in het rijk leven.
Wes Howard-Brook doceert en schrijft sinds 1988 op het snijvlak van kerk, samenleving en academie. Eerder was Wes advocaat voor de federale regering en de regering van de deelstaten Washington, waaronder een periode als raadgever van de Amerikaanse Senaatscommissie voor Rechtspraak (1981-83).
[1] Joel C. Rosenberg is de hoofdredacteur van ALL ISRAEL NEWS en ALL ARAB NEWS en de president en CEO van Near East Media. Een New York Times bestsellerauteur, Midden-Oostenanalist en evangelisch leider, woont in Jeruzalem met zijn vrouw en zonen. Overzicht van zijn boeken op Amazon.nl. Vooral zijn boek Enemies and Allies is opvallen: An Unforgettable Journey inside the Fast-Moving & Immensely Turbulent Modern Middle East Bevat exclusieve, nooit eerder gepubliceerde citaten, inzichten en analyses van de gesprekken van de auteur met enkele van de meest complexe en controversiële leiders ter wereld:
Saoedische kroonprins Mohammed bin Salman (MBS)
De Egyptische president Abdel Fattah el-Sisi
Jordaanse koning Abdullah II
Kroonprins Mohammed bin Zayed (MBZ) van de Verenigde Arabische Emiraten
De Israëlische premier Benjamin Netanyahu
De Israëlische president Reuven Rivlin
NB. Deze auteur moet je niet verwarren met Joel Richardson, die ook een aantal verglijkbare boeken op zijn naam heeft staan: Joel Richardson Boeken[2] En in navolging van hem ook Joel Rosenberg in zijn boek Epicenter en George Annodorai in zijn boek Battle for Gods throne.
[3] Thora, Evangelie en Koran (blz. 244-245) en De Grote Finale, blz. 130-150.
[4] Gary DeMar, Why the End of the World is Not in Your Future: Identifying the Gog-Magog Alliance in Ezekiel
38–39 (Powder Springs, GA: American Vision, 2008).
[5] Lewis Bayles Paton, A. Kritisch en exegetisch commentaar op het boek Esther [New York: Charles Scribner’s Sons, (1908) 1916],
[6] Sverre Bøe, Gog en Magog: Ezechiël 38–39 als voortekst voor Openbaring 19, 17–21 en 20, 7–10 (Wissunt
Zum Neun Testament Ser. II, 135) (Tübingen, Duitsland: Mohr Siebeck, 2001), 384. Anton Scholz (1892) beweert dat “Het boek Esther een profetische herhaling en verdere ontwikkeling is van Ezechiëls profetie over Gog.” Geciteerd in Paton, A Critical and Exegetical Commentary on the Book of Esther, 56. Het punt in al deze Gog-Agagite-verwijzingen zijn om aan te tonen dat er een aantal geleerden zijn die een literaire parallel zagen tussen Ezechiël 38-39 en Ester.
[7] The Next World War: What Prophecy Reveals About Extreme Islam and the West (Colorado Springs, CO: WaterBrook Press, 2006), 143, 147–148.
[8] Een goede samenvatting hiervan is te lezen bij: https://www.kerkenisraelnoord.nl/wp-content/uploads/2018/06/sacks_niet-in-gods-naam_samenvatting.pdf